Gemiddelde leestijd: 16 min 

“In mijn allerslechtste dagen denk ik: ‘Ik had misschien niet bij de VRT weg mogen gaan’. Maar dat is snel voorbij omdat ik mij dan afvraag: ‘En wat had je er dan zoal willen doen’.” Helemaal stil in haar hoofd zal het nooit worden, maar Betty Mellaerts heeft haar verleden als rasinterviewster bij radio, tv en krant een plaats gegeven.

Ze luistert nog altijd naar de radio. En dan komt ze onveranderlijk bij Klara uit. “Hoewel Radio 1 nu duidelijk in een slingerbeweging weer richting de jaren ‘90 uitgaat. Met de langere gesprekken en tijd voor het betere interview.” Betty Mellaerts kleurde in de jaren ’80 en ‘90 het radiolandschap met programma’s als ‘Het Vermoeden’ en ‘Levende Lijven’. Op tv presenteerde ze ‘Kunstzaken’. Later schreef ze onder meer portretinterviews voor de krant De Morgen. Het langere gesprek was haar handelsmerk. Haar troeven? De blik in de ogen, de stem, het empathisch vermogen en vooral een minutieuze voorbereiding. Maar eerst flash forward naar de periode eind jaren ’90. Toen verliet Mellaerts de VRT om haar statuut van ambtenaar in te ruilen voor een leven als zelfstandige.

Je bent sindsdien freelance journaliste. Is dat het statuut waar je jou het best in voelt?
Betty Mellaerts: “Ja. Ik kom natuurlijk van ver. Als statutair benoemde bij de VRT kon je toen bij wijze van spreken je ouders vermoorden en dan nog gehoor vinden bij de directie met verzachtende omstandigheden. Je wist zeker dat je niet werd buiten gegooid, een statutair werd niet geëvalueerd. Van dat veilige systeem met iedere maand je loon kom je dan terecht in het zelfstandigen circuit, de grootste onzekerheid die je je maar kunt voorstellen. Dat was echt heel erg wennen. De opdrachten komen niet wanneer jij wil dat ze komen. Als ik het over een jaar spreid, heb ik nooit een dag zonder werk gezeten, zeker niet de eerste tien jaar. Maar de verdeling zat niet goed. Er waren weken bij dat ik niks te doen had. En dan zat ik naast de telefoon te wachten tot iemand mij belde. Denkende: nu is het afgelopen, nu wil niemand nog met mij werken. En dan, twee weken later, gaat dan toch de telefoon. En niet één, maar vijf keer. Voor opdrachten waar je dan de rest van het jaar mee bezig bent. Die onregelmatigheid was heel bangelijk. Het heeft een paar jaar geduurd vooraleer ik kon zeggen: geniet nu als je niks te doen hebt, lees iets, ga op stap, doe iets wat je tof vindt. Want binnen twee weken is het weer zo hard werken dat je niet meer weet waar je hoofd staat.”

Is het een eenzaam bestaan?
Mellaerts: “Ja. Voor mij is dat minder een probleem, omdat ik een solitair mens ben. Maar toch, zelfs voor iemand die graag alleen is, is hele dagen alleen achter je computer zitten af en toe serieus zwaar. Ook omdat mensen veel mailen. Er wordt amper nog getelefoneerd. Je spreekt dus ook niet. Het kon gebeuren dat mijn man ’s ochtends vertrok – soms naar het buitenland – en dat je een hele dag of twee dagen niet spreekt. (lachend:) Heel bizar voor iemand die bij de radio heeft gezeten en elke dag tientallen gesprekken moest voeren met God en klein Pierke. Ik keek er dan echt naar uit om terug buiten te kunnen en iemand te interviewen. Dat was dan maar voor een uur of twee. Maar ik was toch nog eens onderweg.”

Je kan ook de telefoon nemen en gewoon iemand opbellen.
Mellaerts:
“Dat kun je. De meeste mensen kunnen dat. Maar ik doe dat niet. Ik zit zo niet in elkaar. Ik ben ook heel graag in de stilte. Ik hou niet van lawaai, van geluid, omdat het ook druk is in mijn hoofd. Daarom leef ik ook graag in een huis dat in orde is, waar alles een plaats heeft. Chaos en wanorde rond mij en in mijn hoofd, dat is teveel tegelijk. Zo kan ik niet functioneren. Mijn solitaire karakter komt me dus goed uit.”

Dan vind ik het wel raar dat je op de radio jarenlang met collega’s hebt samengewerkt – ik zou zelfs zeggen: moéten samenwerken – in een chaos, in een niet-gestructureerde omgeving.
Mellaerts: “Juist. Die chaos kun je je niet voorstellen. Je zit met vijf mensen in een kantoor waar vier bureaus staan, een platendraaier, vier telefoons waarmee iedereen tegelijk telefoneert en de ideeën rondflitsen. Intussen ben jij je programma aan het voorbereiden. Daar heb ik wel geleerd om mijn oren af te sluiten. Om te doen alsof er niemand is.”

Je bent enig kind. Zelf heb je één zoon. Is dat bewust?
Mellaerts: “Nee, dat zijn de wetten van de natuur. (lachje) Ik had zeker meerdere kinderen gewild. Maar het lukte niet.”

 

TANTE BETTY

Op Radio 1 heb je negen jaar ‘Het Vermoeden’ gepresenteerd. Koos je vaak zelf je gasten?
Mellaerts: “Nee, nooit. Die luxe konden we ons niet permitteren. ‘Het Vermoeden’ was het eerste programma met elke dag een gast. Andere programma’s kenden dat dagelijkse niet, hooguit wekelijkse gasten. Wij werkten met een zeer kleine ploeg. Een muzieksamensteller. Een losse medewerker die reportages maakte. Twee anderen die voor mij mee de research deden – meegaan naar een theaterstuk, vragen opstellen. En producer Paul Jacobs, een fantàstische producer, en een ongelooflijk goede interviewer van wie ik veel heb gepikt. Hij gaf mij een vragenlijst waarmee ik dan naar de studio ging. Dat was een houvast, waar ik met de jaren hoe langer hoe meer kon van afstappen en zelf invullen. Mijn kracht was mijn goede voorbereiding. Ik had het boek van de gast gelezen, het toneelstuk  of de revue gezien, de plaat beluisterd. Tijdens het gesprek voelde ik bij een antwoord aan: ‘Hier wordt mij iets anders aangereikt dan wat op mijn papier staat, nu moet ik de vragen loslaten en op iets anders focussen’. Dat talent bleek ik te hebben.”

Je interviewt tot op vandaag, ondermeer op literaire avonden of tijdens debatten die je modereert. Bereid je je nog altijd even minutieus voor tegenwoordig?
Mellaerts: “Ja, misschien zelfs nog meer. Bij een uitgeschreven gesprek kan je achteraf wat knutselen, schuiven met die antwoorden. Een interview voor een live publiek in een zaal is anders. Dan is het er op of er onder. En dus ga ik ongetwijfeld veel te veel voorbereiden. Maar ik vind niet dat je ooit te veel kunt voorbereiden.”

Een muziekjournalist zei me ooit: ‘Slechts een kwartier met iemand mogen praten is stukken moeilijker dan twee à drie uur krijgen voor een interview’. Hij verwees naar jouw portretinterviews voor de krant De Morgen en noemde jou wat smalend ‘tante Betty’.
Mellaerts: “O, dat is dan nog vriendelijk omschreven. Ik heb ook andere dingen gehoord. Zei hij dat omdat ik lange interviews maak? Dan heeft die man zijn huiswerk niet gemaakt. Hoe lang denk je dat ik bij de radio moest interviewen? Dat was geen twee uur hè.”

Maar begrijp je die opmerking?
Mellaerts: “Hij heeft uiteraard volkomen gelijk. Natuurlijk is het veel makkelijker om twee uur voor iemand te zitten, alle thema’s aan bod te laten komen, eventueel eens terug te gaan. Behalve dat de tekst die je daarna produceert ook navenant goed moet zijn. Dan moet je niet met een oppervlakkig verhaal komen aandragen. In een tien minuten-interview moet echt wel de essentie zitten. Ook dat hoeft niet oppervlakkig te zijn als je je beperkt tot een thema of twee. Je kan in die tijd niet alles behandelen. En dat is een fout die velen maken. Het laatste radioprogramma waaraan ik heb meegewerkt, was ‘Levende Lijven’, live met publiek in de AB. We kregen tien minuten per gast. Wat Koen Fillet en ik toen deden, was een goede openingsvraag zoeken. Bij dat antwoord subvragen bedenken, als een soort schaakspel. Je vooraf voorstellen hoe het gesprek verder kan gaan. Bij ieder nieuw thema breek je in met weer een nieuwe goed overdachte vraag. Die tussenvragen dienen om het gesprek te sturen. Krijg je een antwoord dat je niet had verwacht, dan ben je de koning te rijk. De verrassing daagt je als interviewer uit. Heerlijk. Zo hadden we bij ‘Levende Lijven’ eens Guido Belcanto te gast, die zichzelf toen nog niet ge-out had als travestiet. Tijdens de voorbereiding zie ik een foto van hem waarop hij mooie blote benen heeft en in de AB complimenteer ik hem daar bij wijze van grappig bedoelde insmijter mee. Waarop hij in alle ernst vertelt dat hij ongelooflijk blij is met die opmerking, want dat hij zich eigenlijk zo graag als vrouw verkleedt.”

En je had je scoop.
Mellaerts: “Dat was niet mijn bedoeling, maar op dat moment ga ik het ook niet uit de weg en gaan de voorbereide vragen natuurlijk de vuilnisbak in. Het is het cadeau waarop iedere interviewer zit te wachten. Helaas moesten we dat in tien minuten afronden, want in je oor roept al iemand: ‘afronden, afronden’.”

Je hebt een koel en afstandelijk imago, lees ik overal.
Mellaerts: “Ja. Arrogant, ook. En melig, heb ik ook al gelezen. ‘Tante Betty’ is dus nog beleefd. En allemaal op basis van ‘impressies’, want de meesten kennen mij niet eens persoonlijk. Ik ben niet koel. Al wie ooit naar mijn radioprogramma’s heeft geluisterd, of één letter heeft gelezen van wat ik heb geschreven, moet weten dat ‘koel zijn’ onmogelijk kan met de dingen die ik heb gedaan. En afstandelijk… Afstandelijk wel, ja. Omdat ik niet zomaar iedereen toelaat in mijn leven. Maar niet tijdens het interviewen, denk ik. Ik heb een strenge blik geërfd van mijn vader. En als ik niet glimlach, zie ik er uit alsof ik boos ben. Ook dat speelt niet in mijn voordeel. Ik ben ook niet rond en bol, en dus ook fysiek niet knuffelbaar (lacht). Nu, ze schrijven ook allemaal graag van elkaar af. En als je eenmaal dat stempel hebt, moet je daar mee door. Maar daar kun je niet van wakker liggen. Het is zo manifest onjuist dat het je niet kan raken.”

Als we het over interviewtechnieken hebben, speelt ook het uiterlijk mee. Op dat vlak heb je geen pech gehad. Eerlijk, heb je soms jouw uiterlijk in de weegschaal gelegd?
Mellaerts: “Nee, je kunt dat niet echt gebruiken. Ik was mij er bijvoorbeeld zelfs niet bewust dat de manier waarop ik naar iemand kijk, zo’n impact heeft tot wijlen Rien Poortvliet, een Nederlandse tekenaar en sprookjesverteller die in de jaren ’80 bekende kabouterboeken maakte, me live in de radiostudio zei: ‘Als je nou nog zo naar mij blijft kijken, ga ik je omhelzen’. (glimlacht) Ik laat iemand die ik interview niet los met mijn ogen omdat ik veel leer uit iemands reactie op een vraag en uit oprechte interesse voor de mens die voor me zit. Maar mijn blik kan intimiderend zijn. Aan de andere kant kan het ook vertrouwen wekken. Soms keek ik naar een geïnterviewde, bleef ik kijken en dan vertelden ze nog iets. Zonder dat ik een extra vraag hoefde te stellen. Maar bewust mijn uiterlijk gebruiken…? Dan zou ik ultra-korte rokjes moeten dragen. Of grote decolletés. Daar heb ik niet zo veel te bieden.”

Maar het ‘vrouw zijn’ is en blijft een troef?
Mellaerts: “Ja, maar dat is in het gewone leven ook zo. Als je iemand aantrekkelijk vindt – wat dat ook mag betekenen, het heeft niet noodzakelijk met schoonheid te maken – dan praat je makkelijker. Iemand met een aangename stem heeft meer voordelen dan iemand met een nasale, vervelende stem. Dat zit in de natuur van de mensen. Voor de krantenartikels in De Morgen heb ik eerder de vruchten geplukt van het werk bij de radio dan van mijn uiterlijk, denk ik. Als we daarnet spraken over zelfstandige worden en plotseling moeten zwemmen in een diepe vijver van onzekerheden, was het een grote geruststelling om te ontdekken dat mijn naam en mijn reputatie van mij waren en niet van de VRT.”

Zijn er mensen die je had willen interviewen, maar die je tot op vandaag nooit hebt kunnen strikken?
Mellaerts: “Ja. Eventjes heb ik, met een grote omweg, zeer dicht bij een interview gestaan met Nelson Mandela. Maar hij werd ziek en achteraf was het momentum voorbij. Het stomme was: ik had zo lang gewacht en niets aan de krant gezegd. Ik wilde er mee wachten tot het moment dat ik bij Mandela buiten zou komen. Maar toen de afspraak leek te lukken, was ik zo enthousiast dat ik het toch verteld heb. En dan – collega’s zijn eigenlijk concurrenten – was bij sommigen het leedvermaak groot. Terwijl ik dacht: shit, je weet niet half hoe dicht ik er bij heb gestaan.”

Je hecht veel belang aan de openingsvraag van een interview. Welke openingsvraag had je in gedachten bij Mandela?
Mellaerts: “Goh, dat weet ik niet. Dat zou een hele klus geweest zijn. Misschien een morele vraag. (denkt na) Over slapen en dromen. Of wat er in zijn hoofd gebeurt als het stil is rondom hem. Of hij de rust die hij uitstraalt moet oproepen of werkelijk zo voelt. Ik zou in die richting gezocht hebben.”

Maar om daar een vraag uit te puren…
Mellaerts: “Dat is niet zo moeilijk, denk ik. ‘Bent u nog graag alleen of heeft u liever mensen om u heen?’ Iemand die zo lang alleen is geweest, met zichzelf heeft moeten leven …  Als zo iemand dat als uitgangspunt zou kunnen aanvaarden om het gesprek verder te zetten, heb je een stap voor. Antwoordt hij daarentegen: ‘Mevrouw, daar heeft u echt geen zaken mee’ dan denk je ‘oh nee’ (lacht) maar zeg je ‘fair enough’. Je gaat over op een volgende, minder persoonlijke vraag en probeert het later nog eens met een omweg. Maar ik heb al zo vaak ervaren hoe een onverwachte openingsvraag iemand kan verrassen. Dan moet je heel zorgvuldig kijken of ze het aangenaam vinden of vervelend. Of dat ze denken: deze heeft haar huiswerk gemaakt. Als het lukt, geeft het een enorm comfortabel gevoel, voor de andere maar ook voor jezelf. Bij de Nederlandse schrijver Gerrit Komrij had ik toevallig de juiste plek geraakt. Het was een gesprek voor een zaal, tijdens een poëziefestival. Er was geen enkele aanleiding voor een interview. Maar bij de voorbereiding keek ik naar de enorme hoeveelheid publicaties en dacht: die man heeft dag en nacht gewerkt. En dus vroeg ik hem: ‘Bent u bang om lui te zijn’. Hij keek me indringend aan en het werd een fantastisch gesprek.”

 

DEPRESSIE EN BURN OUT

Je hebt al eens eerder als geïnterviewde aan tafel gezeten. In 2001 vertelde je in het tv-programma ‘De Zeven Hoofdzonden’ over jouw depressie. Was dat bewust of was dat een verhaal dat toevallig naar boven kwam zoals het verhaal van daarnet over Guido Belcanto?
Mellaerts: “Dat was heel bewust. Toen was ik al lang en breed genezen van de depressie. Ik heb er over gepraat omdat het zo’n taboe was. Ook bij de VRT en bij De Morgen. Liefst van al camoufleerden ze dat, mensen met een depressie. Als je ervoor uitkwam, dan was je toch een zwakkeling. En: konden ze dan nog wel op je rekenen? Ik wilde door dat interview zeggen: het overkomt ook ons, mensen die een toffe job hebben, hard werken en perfectionistisch zijn, hoge verwachtingen hebben over en eisen stellen aan zichzelf. Er waren in die tijd wel meerdere bekende mensen die getuigden over hun depressie. Onder anderen Carl Huybrechts. En ik wilde mijn getuigenis ook brengen.”

Je bent toen blijven werken. Hoe deed je dat?
Mellaerts: “Ik weet niet hoe. Wilskracht misschien. Ik kreeg toen medicijnen en heb gesprekstherapie gevolgd. Als het echt niet ging, ben ik af en toe wel eens moeten thuis blijven. De depressie kwam ook niet door mijn job. Het had met het diepe verdriet om de dood van mijn vader te maken. Die hebben ze in het ziekenhuis heel slecht laten sterven. Ik heb me schuldig gevoeld over zijn dood, ook voor de mensen die achterblijven is dat een nachtmerrie. Ik wilde daar toen ook een statement over euthanasie maken.”
“Dat ik ontslag nam bij de VRT, had allerlei bureaucratische redenen. Als ambtenaar in een vlakke loopbaan zat ik bovendien ook financieel aan mijn plafond terwijl ik nog twintig jaar moest doorwerken. Meer dan een indexering zat er niet meer in, hoe hard ik ook werkte. Dat is niet echt motiverend. Inhoudelijk was ‘Levende Lijven’ de max, maar de interviews mochten maar tien minuten duren en geen half uur zoals destijds in ‘Het Vermoeden’. Ik dacht ook: wat hierna? Hoe ouder je wordt, hoe meer je in de diepte wil. Maar hoe ouder ik werd, hoe meer het aan de oppervlakte moest. Ik was toen 44. Als ik niet wegging, zou ik voor altijd blijven. Toen is het voorstel gekomen van Yves Desmet van De Morgen: ‘Als jij beslist om te springen, mag je bij ons weekendinterviews schrijven’.”

Zou je anders niet gesprongen zijn?
Mellaerts: “Nee, dat denk ik niet. Het was al een hele stap. Maar je moet springen en denken dat je het wel zal redden. Later zette Rudy Collier, de nieuwe hoofdredacteur van De Morgen, me meer in op plaatsen waar journalisten bij De Morgen toen niet zo makkelijk bij geraakten, namelijk bij mensen uit de industrie, de top van de economische wereld. Dat vond ik ook wel interessant, maar na een tijdje miste ik de culturele wereld en heb ik wat meer afstand van de krant genomen. Ik stelde toen voor om een reeks interviews te maken met buitenlandse mensen. Maar dat kon niet. En ook voor reportages was er geen ruimte. Dan weet je het wel. Toen kreeg ik van de toenmalige directeur van ’t Arsenaal de vraag om een monoloog te schrijven voor drie oudere actrices en dat kon ik toch niet combineren met het schrijven van interviews. Het afscheid nemen van de krant werd daardoor meer organisch. Ik werkte ook nog aan een boek over ‘Vriendinnen’. Maar dat was er op de één of andere manier te veel aan. Een burn out. Plots had ik het gevoel … (onderbreekt zichzelf) Een burn out is helemaal anders dan een depressie. Ik kon me niet meer aan het werken zetten. Ik had de kracht niet. Ik kon niet meer tikken. Die handen willen niet meer op dat toetsenbord slaan. Dat is zo iets raars. Het enige wat ik deed was slapen, en dan een halfuurtje werken en dan weer twee uur slapen.”

Heb je ooit de oorzaak voor die burn out gevonden?
Mellaerts: “Het is altijd met werk gerelateerd. Dat je onwaarschijnlijk veel uren presteert en daar niet evenredig voor vergoed wordt, is een terugkerend element. Ik kreeg een behoorlijke vergoeding, maar ze was wel tien jaar lang even hoog. Dan heb je ingeleverd. En een verhoging van het bedrag was onbespreekbaar, omdat ‘anderen ook niet zoveel krijgen’. Maar het is niet omdat anderen slecht betaald worden, dat dàt de norm moet zijn. Schrijvende journalisten zijn de laatste slaven. Daarnaast is er zelden veel erkenning. In tien jaar tijd heb ik van de hoge bazen één of twee keer gehoord dat ze een interview goed vonden. Soms zit het in kleine dingen. Ik heb niet één keer een nieuwjaarskaart gekregen van De Morgen, laat staan een fles rode wijn of zo. Ik moest zelfs mijn eigen abonnement betalen.”

Je klinkt bitter.
Mellaerts: “Nee. Ik wil niet bitter klinken. Ik wil gewoon uitleggen waarom je dan een burn out krijgt. Voor mij viel alles toevallig samen. Ik werd ook ouder. Fysiek heeft dat meer consequenties dan je denkt. Ik zag ook dat mijn plaats hoe langer hoe meer ingenomen werd door jongere mensen, die op dat moment bekend waren van radio en televisie. Het was dus ook een afscheid van een leven in de spots. Bedenken dat Annelies Beck of Friedl’ Lesage twintig jaar jonger zijn dan ik. Toen ik 35 was, zat ik op hun plaats en zijn er misschien andere mensen voor mij moeten vertrekken, waar ik geen weet van heb. Want die jonge vrouwen weten natuurlijk ook niet wat er zich in mijn hoofd afspeelt. Het is gewoon het leven. Je hebt  in het beste geval iets doorgegeven aan een nieuwe generatie en zij bouwen daar nu op voort. En zo hoort het ook. Maar voor mij was er geen vangnet, zeker niet als zelfstandige. Een burn out wordt niet erkend als ziekte. Daarom heb ik een sabbatjaar ingelast. Godzijdank leef ik niet alleen en konden mijn man en ik dat financieel dragen. Het was een heerlijke tijd. Ik kon een nieuwe wereld opbouwen, in het reine komen met mezelf. Van mijn depressie had ik wel geleerd om de negatieve gevoelens niet te laten ontaarden in een depressie. Ik heb oneindig veel toffe dingen gedaan en gezien: theater en concerten, tentoonstellingen, rondgelopen in Brussel. Vaak alleen, soms met een vriendin. Aan het eind van mijn jaar vakantie heb ik me aan de vertaling van een boek gezet dat vier maanden later is gepubliceerd. En net toen ik eraan dacht om opnieuw te studeren, kreeg ik opeens weer vijf interessante voorstellen in één week in mijn mailbox.”

Zo vliegt de tijd wel hè.
Mellaerts: “Ja, en je wordt er niet jonger op. Ik had ook de pech dat het allemaal niet een beetje later gebeurd is. Dat ik niet al – na meer dan vijfendertig jaar in de media – met recht en rede met pensioen kon, zodat ik een maatschappelijk aanvaardbaar antwoord had op de vraag die iedereen je stelt: ‘En, waar ben je mee bezig? Toffe projecten?’ Bijna twee jaar lang was dat de vraag die ik niet wilde krijgen.”

In jouw boek ‘Vriendinnen’ uit 2008 las ik een heel indringende passage. Je beschrijft dat je jouw telefoonboek afgaat bij de nummers van vrienden, kennissen, collega’s, mensen die je ooit geïnterviewd hebt. Maar voor je het weet zit je aan de letter Z. Doe je dat nu nog?
Mellaerts: “Nee, nu heb ik echt wel een paar ankerpunten, die ik toen verzuimd had om te maken. Ik had het altijd zo druk en stond er niet bij stil dat het vaak om oppervlakkige contacten ging. Ik had in nood misschien kunnen bellen naar deze of gene. Maar ik durfde niet. En mijn vriendschappen onderhield ik niet goed. Nu heb ik stevige pijlers. Vriendinnen op wie ik altijd kan rekenen. Maar ik heb aan mijn carrière en mijn interviews geen vrienden overgehouden. Dat hoeft ook niet.”

Aan jouw collega’s ook geen vrienden overgehouden?
Mellaerts: “Nee. Toffe contacten, dat wel. En als we elkaar zien, kunnen we de draad meteen weer oppikken. In mijn allerslechtste dagen denk ik: ‘Hmm, ik had misschien niet bij de VRT weg mogen gaan’. Maar dat is even snel voorbij omdat ik me dan meteen ook afvraag: ‘En wat had je er dan zoal willen doen’ (lacht gul). Ik luister naar de programma’s, ja. En dan kom ik onveranderlijk bij Klara uit. Hoewel Radio 1 nu duidelijk in een slingerbeweging weer richting de jaren ‘90 uitgaat. Met de langere gesprekken en tijd voor het betere interview.”

Als ze jou voor de zomer hadden gezegd: ‘Betty, wil jij één van de presentatoren zijn van ‘Touché’?’ Zou je toegehapt hebben?
Mellaerts: “Ik weet het niet. Ik heb daar vanzelfsprekend al eens over nagedacht. Het is niet goed om terug te gaan naar wat geweest is. En de druk zou waarschijnlijk toch weer veel te groot zijn geweest. Ik zou dus zeker niet zomaar ja zeggen. Mocht de vraag gekomen zijn. Wat niet zo is, laten we wel wezen (lacht). Eigenlijk is die media-carrière gewoon voorbij. En als je een deel van je leven hebt afgesloten, moet je het daarbij laten. Het zou natuurlijk mijn ijdelheid strelen, en daar zitten we allemaal op te wachten.”

Ben je ijdel?
Mellaerts: “Ja. Het is te zeggen, een mens kan moeilijk zonder erkenning. En als je zoals ik onzeker bent en een twijfelaar, is dat nog meer zo. Het betert wel, omdat je met de jaren weet wat je kan, en denkt: het is te nemen of te laten. Maar ik ben zo iemand die tijdens een presentatie in de zaal toch net die ene zie die in slaap aan het vallen is, of geeuwt, of onderuit gezakt verveeld zit te kijken. En niet alle anderen die met open mond luisteren en heel enthousiast applaudisseren.”

Collega’s zijn eigenlijk concurrenten, zei je daarnet. Dat klinkt ook niet meteen positief.
Mellaerts:
“Het is een keiharde wereld. Om jouw stoel in te nemen, staan er vijfentwintig anderen te wachten. Ik was nog niet weg bij de VRT of iemand had zich al aangediend om mij te vervangen bij ‘Levende Lijven’. Ook bij De Morgen zag ik iemand plots reportages maken die voordien mijn kant uitkwamen. Ik weet ook niet of ik de druk nog zou aankunnen. Ik kan minder goed met stress om, de grenzen zijn duidelijk overschreden. Nu bouw ik beschermingssystemen in. Voor de werkdag of na een stressvolle dag een uurtje gaan wandelen bijvoorbeeld. Het voordeel aan zelfstandige zijn, is dat je jouw dag indeelt zoals je zelf wil. En ik ben heel gedisciplineerd. Ik ben de dochter van een rijkswachter, dus dat is er met de paplepel ingegeven (lachje). Ik heb ook een groot verantwoordelijkheidsgevoel, ik laat het niet hangen. Maar het zal veel meer in mijn tempo zijn dan het ooit geweest is.”

Doet het je iets als mensen jou zeggen dat je een ras-interviewster bent?
Mellaerts: “Ik zou heel blij zijn als de techniek die ik intuïtief heb ontwikkeld en waar sommigen goed hebben naar geluisterd, een soort basis kan zijn. Maar er zijn talloze manieren om mensen te interviewen. Mij interesseert meer waarom de dingen gebeuren dan dat ze gebeuren. Ik weet dat ik een goed interviewer ben. Maar dan zie ik ook alles wat ik niet ben en wat ik had willen zijn: een grote muzikant, een fantastische zangeres in de opera of een topschrijver. Bij ons werd – weliswaar liefdevol – toch heel erg gekeken naar wat je niet kon. Onlangs las ik een interview met psychoanalyticus Paul Verhaeghe die zich afvroeg wat er mis is met de middelmaat. We willen allemaal uitblinken, boven de andere uitsteken soms ten koste van veel. Waar en door wie is ons dat opgedrongen? Maar ik denk dat dit des mensen is. Je wil applaus krijgen. Erkenning. De beste zijn.”

Wil je nog altijd applaus krijgen?
Mellaerts: “Ja. Ik zal doodsbang zijn als het boek dat ik momenteel schrijf, verschijnt. Want het ligt buiten mijn comfortzone en ik kan me de geslepen messen van de kritiek in de pers al voorstellen.”

Je bent inderdaad met een boek bezig. Waarover gaat het verhaal?
Mellaerts: “Ik reconstrueer het leven van twee onbekende vrouwen, een Poolse en een Russische. De ene vestigt zich in de jaren ’20 in de joodse gemeenschap in Antwerpen, de andere in de jaren ’30 in Nederland. Een gelijklopende odyssee in totaal verschillende omstandigheden, fictie vermengd met de historische realiteit.”

Wat mogen we op jouw grafzerk schrijven?
Mellaerts: “Wel, ik heb beslist om me daar niet mee te bemoeien. Dode mensen moeten niet te veel noten op hun zang hebben. Wat belangrijk is, is waar mijn zoon en mijn man – als die dan nog leven – troost uit putten. Ook dat heb ik van de dood van mijn vader geleerd. Hij is verast, maar ik kon hem niet laten uitstrooien. Ik had behoefte aan een plek om terug naartoe te gaan – in het columbarium. En dan haal ik wat rozen of zo uit de tuin om bij hem te leggen. Die behoefte is er na 16 jaar nog altijd. Allicht komt er een dag waarop ik kan beslissen: nu strooien we zijn as uit. Maar voorlopig kan ik dat nog niet.”

 

Beluister hier een kort interview-fragment met Betty Mellaerts.

      1. Betty Mellaerts

 

Pin It on Pinterest