Gemiddelde leestijd: 14 min
Hij zou boekhouden studeren en de elektriciteitszaak van zijn vader overnemen. Maar als tiener al wist hij wat hij écht wilde: fijne verhaaltjes vertellen waaruit mensen troost, vreugde en verdriet halen. Tom Van Dyck werd groot als acteur (Alles kan beter, In de gloria, De Parelvissers, Het Eiland) en als scenarist en regisseur (Van vlees en bloed, Met man en macht). Sinds het voorjaar van 2013 heeft hij zijn eigen productiehuis Toespijs. “Of ik een Einzelgänger ben? Zo zie ik het, inderdaad. En zo bekijken de collega’s me ook, omdat ik eigenlijk altijd mijn eigen weg ben gegaan. Zelfs binnen Woestijnvis, waar ik tot de ‘key people’ hoorde, voelde ik me de buitenstaander van binnen uit.”
Tom Van Dyck zit in schrijfmodus. Hij werkt samen met zijn vrouw Alice Reijs volop aan ‘Den elfde van den elfde’, een muzikale tragikomische reeks die in het najaar van 2015 op VRT te zien is. “Sorry, ik ruik naar het zweet”, klinkt het verontschuldigend tijdens de begroeting. “Ik heb net anderhalf uur op de rollen gefietst.” Het is Van Dycks ‘verzetje’ om mentaal en fysiek fit te blijven, want verder brengt hij zijn dagen (en nachten) hoofdzakelijk al zittend door. “Ik ben een geweldige liefhebber van het stalen ros”, legt hij uit. “Het is mijn enige uitlaatklep, de enige manier om mijn kop leeg te maken of net vol te krijgen met ideeën. Soms ga ik ook met vrienden fietsen uit Herentals, mijn heimat. Zij hebben niets met mijn vak te maken. En dat is fijn: onder vrienden zijn die allemaal een ander beroep hebben. Fietsen is een prachtige sport en geweldig ook om naar te kijken. Coureurs zijn echte helden. Ik hou absoluut niet van voetbal. En lopen is saai. Ik breng mijn dagen door aan het bureau, al schrijvende. Door te sporten heb ik meer discipline in het eten en drinken. Fietsen is ook daarom heel handig, en gewoon fijn, met dat machien tussen je benen… Wat dat betreft ben ik misschien ook wel een acteur die me wil verkleden. Een pakje, een helmpje, een brilletje. Jeanetterij eigenlijk.” (lacht)
En scheer je ook je benen?
Tom Van Dyck: “Dat heb ik ooit eens gedaan, ja. Maar Alice vond dat schandalig en ik werd er mee uitgelachen aan het thuisfront… Ik wist ook niet zo goed waar ik moest stoppen. (lacht) Ik ben, in tegendeel tot boven (wrijft over zijn schedel, MS), redelijk behaard. Halverwege ben ik gestopt, ergens aan de dijen.”
Jij wilde al van jongs af aan verhalen vertellen en zag een leven als acteur zitten. Maar jouw ouders duwden jou een andere richting uit.
Van Dyck: “Klopt. Ik kom uit een middenstandsnest. Mijn vader was elektricien en mijn moeder deed de winkel. Als de jongste van hun drie zonen mocht ik op 8-jarige leeftijd al mee in de ‘werkmansbusjes’ naar werfvergaderingen, in een blauwe overall met een veel te grote meter opzij. Ik was de stilzwijgende opvolger. Men ging er van uit dat ik het bedrijf zou overnemen. Op aanraden van mijn vader heb ik tijdens de humaniora een handelsopleiding gevolgd. Zo kon ik bijspringen bij de administratieve taken en de boekhouding in het bedrijf. Tegelijk ben ik met toneel begonnen. Dictie, voordracht, muziekschool, schooltoneel. En dat schooltoneel bleek dan buiten de schoolmuren succesvol te zijn.”
Inderdaad, want je hebt tijdens jouw humaniora een prijs gewonnen voor je vertolking als Salieri in een theaterversie van Amadeus.
Van Dyck: “Er bestond toen zoiets als het Victor De Ruyterforum, een scholenwedstrijd tussen alle katholieke scholen. In de KVS in Brussel werden Victors uitgereikt, naar analogie met de Oscars. Ik werd verkozen tot beste acteur. In eerste instantie vlogen de plaatselijke kranten hier op, maar er was ook nationale belangstelling: Studio Brussel, Radio 1 en Radio 2. Voor mijn ouders was het toen duidelijk: ‘Het is evident dat die jongen geen elektriek zal leggen.’ Mijn vader had al van mijn 16de zien aankomen dat ik naar de toneelschool zou gaan. Tijdens mijn periode aan het Conservatorium ben ik wel af en toe bij mijn vader gaan werken. Hij was teleurgesteld dat ik niet zijn opvolger werd. Maar onze ouders hebben hun kinderen laten doen wat ze graag wilden. Daar ben ik hen geweldig dankbaar om. De enige voorwaarde was dat we het met volle passie deden. Maar dat was geen probleem. Die passie hebben we alle drie genetisch meegekregen. Uiteindelijk heeft mijn vader een opvolger gekregen. Mijn oudste broer Peter heeft een carrièreswitch gemaakt. Hij heeft Sportkot gevolgd in Leuven, werd onderwijzer maar is op latere leeftijd elektriciteit en boekhouden gaan studeren om de zaak over te nemen, tot grote verbazing en vreugde van mijn vader, die intussen al enkele jaren met pensioen is.”
Ironisch genoeg deed jij de boekhouding bij het eerste toneelgezelschap waar je aan de slag ging na jouw studies.
Van Dyck: ‘Ja, ik deed de financiën bij het toneelgezelschap De Roovers. De maatschappelijke zetel stond toen bij mij thuis. Nu, het was eenvoudige boekhouding: wat gaat er binnen en wat gaat er buiten.”
Maar intussen had jij je ontplooid als acteur op het Conservatorium.
Van Dyck: “Inderdaad. Voor mijn ouders is het altijd een andere wereld geweest, ze hadden er geen aansluiting mee. Als ik vrijdag van de toneelschool kwam, en er werd aan tafel gevraagd hoe het was geweest, vertelden mijn broers over hun studentenleven. Maar ik durfde nauwelijks met mijn verhalen over het toneel afkomen. ‘Waar zijn jullie mee bezig? Wat is dat voor een opleiding?’ De meeste verhalen censureerde ik ook. (lacht smakelijk) Ik dacht: ‘Dit vertel ik niet, want dat gaan ze thuis toch maar raar vinden.”
Zoals?
Van Dyck: “Bijvoorbeeld dat je in je blootje met klei ingesmeerd oud-Nederlandse teksten declameert van Joost van den Vondel, terwijl Dora Van der Groen op je lijf slaat: ‘Komaan, bààr die woorden!’ Mocht je daar videofragmenten van genomen hebben, zou je denken: ‘All right, dit is de psychiatrie, afdeling Antwerpen’.”
Dus de onwaarschijnlijke verhalen die je soms hoort over de toneelopleidingen kloppen, in zekere zin?
Van Dyck: “Ja, al viel het bij ons nog mee. Op Studio Herman Teirlinck moest je dieren en potten yoghurt spelen. In de Studio zaten toen de ‘jeunes premiers’, de knappe jongens en meisjes die aan paardrijden of schermen deden. Bij ons op het Conservatorium zaten de lelijke mensen, de lijkbleke kettingrokers die al veel boeken hadden gelezen. (lacht) De getormenteerde zielen. Dat was het cliché toen. Ik was een meer ernstig man. Pas daarna heb ik meer lucht in mijn leven gekregen, door de juiste mensen tegen te komen.”
‘Ik was een kunstenaar en ben meer een entertainer geworden’, heb je ooit gezegd.
Van Dyck: “Entertainment is een heel besmet woord, zeker in culturele kringen. Maar ik ben eigenlijk kunstenaar. Een gediplomeerd kunstenaar. Want op mijn diploma staat dat ik ‘Meester in de Dramatische Toneelspeelkunst’ ben. Het is dus een kunst. Maar ik vind het ook meer een ambacht. Au fond vertel ik verhalen, net zoals een schrijver, een beeldhouwer of een schilder dat doet. Je interpreteert een werkelijkheid en zet er iets tegenover. Film wordt beschouwd als kunst, televisiereeksen niet. (snel) Maar ik lig daar niet van wakker, dat meen ik. Het tijdperk dat er wordt neergekeken op televisie is gelukkig al lang voorbij. Ik beschouw mezelf als een maker, een cultureel ondernemer. Mijn goede vriend Tom Lanoye zegt dat ook altijd als we het over elkaar hebben: ‘Wij zijn culturele ondernemers.’ Nog een beter woord is ‘zelfstandige’. Ik ben zelf-standig, autonoom. Een ondernemer. Ook dat is een heerlijk woord: ‘ondernemen’. Je onderneemt iets, je doèt iets. Onze advocaat heeft jaren geleden eens een heel belangrijke uitspraak tegen mij gedaan: ‘Tom, ook een contractonderhandeling is een vorm van creativiteit.’ Dat vond ik een grote wijsheid. Ik moet het zakelijke ook als een vorm van creativiteit beschouwen. Want dat geeft me middelen om te kunnen doen wat ik wil doen. Ondernemen gaat niet over geld. Natuurlijk moet een bedrijf winst maken en zijn er economische wetmatigheden. Maar wie het voor het geld doet, zal niet lang meegaan. Bij de échte ondernemers gaat het over dromen realiseren, dingen verbeteren en mensen laten groeien.”
Omschrijf eens wat jouw ‘droom’ was?
Van Dyck: “Ik wou iets realiseren, iets maken. Een tastbaar product. Zoals de boeken hier. (wijst naar de immense boekenkast in de kamer, MS) Dat zijn allemaal verzamelde dromen en bedenkingen van mensen die er dag en nacht mee bezig zijn geweest. Daarom was ik zo fier op de dvd-box van de reeks ‘Van vlees en bloed’.”
Had je die droom om te ondernemen al als twintiger?
Van Dyck: “Absoluut. Ik heb heel snel gekozen om mijn eigen weg te gaan. Daarom zei ik bij De Roovers ook meteen om die maatschappelijke zetel bij me thuis te zetten. Dat ondernemerschap heb ik natuurlijk deels door mijn opvoeding en door de omgeving meegekregen. Mijn ouders waren bezig met ‘hun goesting doen’. Ook ik wilde mijn goesting doen en ging niet graag naar school. Want ik ‘moest’ van alles. En zodra mensen me dingen beginnen opleggen, werkt het niet altijd. Ik zou nooit met een baas kunnen werken. Maar ‘je goesting doen’ vraagt meer dan alleen maar ‘gaan werken’. Ik ben heel vroeg beginnen regisseren bij het Toneelhuis. Ik was toen pas 26. Regisseren, met andere woorden: je stapt dus niet in het vliegtuig, maar in de cockpit. Ik ben altijd iemand geweest die in de cockpit wilde zitten. De meest interessante televisieprojecten waren die waar ik mee kon in participeren als acteur. Mee feedback geven bijvoorbeeld. Zo ga ik ook met mijn acteurs om. Ons project moet zo snel mogelijk ook hun project worden. Dat is ook op menselijk vlak tof. Ons productiehuis Toespijs is er niet gekomen om binnen tien jaar te verkopen en te kunnen zeggen ‘zie eens’. Nee, het is ontstaan om de persoonlijke groei van Alice en mij mogelijk te maken: wat willen we maken, waar worden we gelukkig van en welke mensen kunnen we daar bij betrekken om dit te doen.”
EINZELGANGER
Toespijs run je dus samen met jouw vrouw.
Van Dyck: “We zijn nu echt een familiebedrijfje. Privé en werk lopen door elkaar. Daar was ik in het begin wel een beetje bang voor. ‘Oei, nu loopt het écht wel door elkaar’, dacht ik. ‘Man en vrouw die dagdagelijks samenwerken.’ Op mijn verzoek hadden we het atelier weg van huis gebracht. Maar daar zijn we mee gestopt. Want dat was de dingen nodeloos ingewikkeld maken. Leven en werk loopt toch door mekaar. We hebben hier thuis een goed bureau, hier schrijven en vergaderen we. ‘Gaat dat, met jouw vrouw thuis samenwerken?’, vragen mensen soms bezorgd. Wel, dat gaat even goed of even slecht als samenleven met haar. (lacht) Artistiek hebben wij heel goede gesprekken en zitten we op dezelfde golflengte. En het zakelijke is sowieso voor mij. ‘Daar heb ik geen kaas van gegeten’, zegt mijn vrouw. Om eens een Nederlandse uitdrukking te gebruiken. (glimlacht) (de vrouw van Tom Van Dyck is Nederlandse, MS) Het fijne is ook dat onze kinderen opgroeien in een omgeving waar mama en papa zich bezig houden met verhaaltjes verzinnen en pruiken, baarden en snorren aantrekken. Ze krijgen hier veel mensen over de vloer die creatief bezig zijn: acteurs, schrijvers, muzikanten. Natuurlijk, als we beginnen filmen, ben ik de afwezige papa en zeg ik aan mijn kinderen: ‘Papa is op lange omvaart.’ Het gaat dan om lange periodes waar ik vaak weg ben, 80 of 100 draaidagen, soms letterlijk dag en nacht. Dat is het enige waar ik soms tegen op zie. Maar goed, iedere job heeft voor- en nadelen. Mijn kinderen hadden bijvoorbeeld al kleine rolletjes in ‘Met Man en Macht’. Er worden nu al bestellingen geplaatst. ‘Ik mag hopen dat er opnieuw een rol voor mij in zit.’ (lacht) Ook in dat opzicht hebben we een familiebedrijf. Ze zijn nu al vaak bezig met dansen en toneeltjes in mekaar steken. Heel tof om te zien.”
Net als hun vader destijds…
Van Dyck: “Ik wilde van kleins af aan al dingen realiseren. Ik begon heel vroeg met sketches maken, toneelstukken ineensteken, het publiek iets geven. In het begin kwam dat door een minderwaardigheidsgevoel. Mijn vriendjes van toen gingen naar de Latijnse. Ik volgde een handelsopleiding. Zoals kinderen wreed kunnen zijn, werd ik verstoten. Door toneel kon ik een soort eigenwaarde creëren. In het schooltoneel kreeg ik wél de hoofdrol, en die van de Latijnse niet, terwijl het die mannen waren die toneel gingen spelen. Aanvankelijk greep ik dat toneelspelen en mijn talent hiervoor dus aan, om te zeggen ‘zie eens wie ik ben, ik ben ook iemand’. Maar dat gevoel is uiteraard gaandeweg weggegaan. Er is iets anders in de plaats gekomen: mensen een fijne maaltijd voorschotelen waar ze kracht en genot uit putten. Als mensen in groten getale voor de tv kruipen om naar een verhaal te kijken dat je verzonnen hebt, is dat altijd fijn. Liever voor een volle zaal poppenkast spelen dan voor drie mensen in een klein keldertheater die dan denken ‘raar verhaal, zenne’. Op mijn 26ste deed ik de regie voor een stuk in de Bourla, toch een vrij grote zaal.”
Enkele jaren geleden interviewde ik je al eens in de gebouwen van Woestijnvis. Het thema was ondernemerschap. Je zei toen bijna lyrisch: ‘De dag dat de notaris mijn statuut als zelfstandige voor goed verklaarde, was een heuglijke dag.’
Van Dyck: “Die dag ga ik nooit vergeten: 19 februari ’99. Een belangrijke datum in mijn geschiedenis. (lacht) Ik had mijn vennootschap en kon écht zeggen dat ik zelfstandige was, binnen mijn eigen vennootschap. Het was een bevrijding, het voelde aan als afstuderen in de humaniora. ‘Die fase is voorbij, je mag weggaan. Vanaf nu mag je zelf kiezen wat je mag doen.’ Zelfstandigheid geeft vrijheid. Ik ben twee jaar in vaste dienst geweest, bij toneelgezelschap De Tijd. Dat was het meest verregaande voor mij. In die stukken was grote inspraak, maar er werd wel beslist wat het repertoire was. ’s Avonds kwam ik thuis op mijn appartement en kroop ik achter mijn bureau om nog stukken te vertalen of te bewerken. Ik kwam iets creatief te kort. Ik wil niet uitvoeren, ik wil scheppen. Ik gedij graag in een vriendschappelijke omgeving en zoek het conflict niet op. Maar ik ben een grote individualist. De Roovers was ons clubje van de school waar ze samen afgestudeerd zijn. En ik ben als eerste weggegaan, omdat ik te veel compromissen moest maken.”
‘Ik ben een grote individualist’, zeg je. Je noemde jezelf eerder al zelfs een Einzelgänger.
Van Dyck: “Zo zie ik het, inderdaad. En zo bekijken de collega’s me ook, omdat ik eigenlijk altijd mijn eigen weg ben gegaan. Zelfs binnen Woestijnvis, waar ik tot de ‘key people’ hoorde, voelde ik me de buitenstaander van binnen uit. Ik ben een trouwe mens, een open boek, en ik kan me ongelooflijk geven als ik met mensen samen werk. Maar het kan zijn dat het nadien voorbij is, dat ik weer op mezelf ben en dan ligt de focus elders.”
TROOST, VREUGDE EN VERDRIET
Waarom ben je vertrokken bij Woestijnvis?
Van Dyck: “Het verhaal dat Wouter Vandenhaute wou vertellen, en waar ik absoluut veel bewondering en respect voor heb, was een economisch groeiverhaal waar ik in terecht kwam. ‘Groter worden om iedereen zijn eigen ding te laten doen’. Maar dan komen er weer dingen boven mij, en dat heb ik niet graag. Heel het VIER-verhaal was niet mijn keuze en mijn beslissing. Ik had er geen vertrouwen in. Mijn verhaal was mijn persoonlijke groei. En ik geloofde dat het moment gekomen was om daarvoor op te komen. Bovendien wist ik niet wat het lange termijnverhaal van VIER was. Ik bekijk het telkens twee à drie televisieseizoenen verder. Gemiddeld werk ik 2,5 à 3 jaar aan een reeks, van het prille idee tot het afgeven van de tape. Omdat we alles zelf doen met ons productiehuis Toespijs, kruipt er enorm veel tijd in, zowel het uitschrijven als de productie. Ik krijg heel veel vragen om in het theater of in films mee te spelen, maar het laatste anderhalf jaar zeg ik alles af. Ik moet focussen en keuzes maken.”
Had Woestijnvis nog bij de VRT gezeten, dan zat je er wellicht nog?
Tom Van Dyck: “Wellicht wel. Maar goed, dat is een ‘wat als’ vraag. Wouter Vandenhaute is een echte ondernemer. Het is zijn volste recht om voor zijn verhaal te gaan.”
Zie je hem nog vaak?
Van Dyck: “Nee, nu komen we elkaar niet meer tegen. Maar als het gebeurt, zal dat hartelijk zijn, zowel van mijn als van zijn kant. Ik heb hem niets te verwijten, en hij mij ook niet. Wij zijn keurig en vriendschappelijk uit mekaar gegaan. Ik heb er prachtige jaren meegemaakt en mijn persoonlijke groei gekend. Ik ben gesteund geweest door een groot geloof van hem in mij, ik heb er alle middelen gekregen. Ik zou niet weten waarom ik rancuneus zou moeten zijn. Integendeel, ik ben dankbaar. Een carrière heeft ook te maken met ontmoetingen. Door mijn ontmoeting destijds met (regisseur) Jan Eelen heb ik kunnen meewerken aan ‘In de gloria’ en ‘Het eiland’. Door ‘Alles kan beter’ heb ik Guy Mortier ontmoet. Hij is een vriend geworden. Zeven jaar lang heb ik mogen meewerken aan de Humo-spots.”
Waar plaats je ‘In de gloria’ in jouw carrière?
Van Dyck: “Die reeks is voor mij als speler een mijlpaal geweest. Zoals een wielrenner zou kunnen zeggen ‘De tweede keer dat ik De Ronde van Vlaanderen heb meegereden, heb ik gevoeld ‘zo moet je dat doen’.’ Ik heb mezelf daar als tragikomisch speler ontdekt: heel ernstig spelen en toch mensen laten gieren van het lachen. Van de arrogantie van ‘Hallo Televisie’ tot ‘Den draad’: dat is eigenlijk intriest. Ik ben fier op ‘In de gloria’. De acteurs waren niet louter uitvoerend, wel mee scheppend. De kartrekker en de eindverantwoordelijke was uiteraard Jan Eelen. We zaten niet in de cockpit, maar hebben de vluchtroute wel mogen mee bepalen.”
Je bent bekend van komische rollen, maar terwijl combineer je dat met meer serieuze vertolkingen.
Van Dyck: “Dat is een bewuste keuze. De tragikomische rollen in bijvoorbeeld ‘In de gloria’ liggen mij het best. Het is geen comedy of kolder. De langspeelfilm ‘Frits en Freddy’ was dat wel, dat was: Louis de Funès – waar ik een grote fan van ben. In het theater heb ik serieuze rollen gespeeld. ‘Eros en de eenzame man’ van Louis Paul Boon bijvoorbeeld. Boon is een fascinerend figuur, ook van hem ben ik een grote fan. Als mensen mij aanspreken, vraag ik me altijd af: van welke rol zouden ze me kennen? In de tijd van Matroesjka’s werd ik heel vaak door allochtonen aangesproken: (bootst hen met een gepast accent na) ‘Gij zijt ne graave hè.’ Of ik word in de supermarkt aangesproken voor een theaterrol. Voor mezelf zou ik het jammer vinden mocht ik alleen maar komische rollen doen. Soms eens goed hangen in de Weltschmerz en in een zware, emotionele rol vind ik wel fijn. Het is evenzeer een fijne uitlaatklep. ‘De Parelvissers’ of ‘De Ronde’ bijvoorbeeld vond ik heel tof om te spelen. Die diversiteit houdt het voor jezelf boeiend. Er moet vlees aan hangen – hoewel ik meer en meer vegetariër ben. Elke rol heb ik in eer en geweten gedaan. Ik heb nog maar weinig flaters begaan, denk ik.”
Gebeurt het vaak dat mensen jou vragen ‘om nog eens dit of dat typetje te spelen’?
Van Dyck: “Ja. In de tijd van ‘Het eiland’ vroegen mensen me te pas en te onpas om de lach van Alain Van Dam na te bootsen. Dat waren dan meestal kinderen die gestuurd waren door hun ouders. Maar het viel mee. De ondernemer in mij zegt dan altijd ‘dat zijn mensen die content zijn’. Ik ben meestal fier op wat ik gedaan heb. Ik schaam me niet. Ik ben blij met een tevreden klant. (lacht) Onze vader zei me dat altijd: ‘Dat zijn jouw klanten, je moet er sympathiek tegen zijn’.” (lacht hartelijk)
Je zei daarnet dat Tom Lanoye een goede vriend is. Niet dat het helemaal te vergelijken is, maar: ook jij schrijft. Heeft Lanoye jou al schrijftips gegeven?
Van Dyck: “Ja. De belangrijkste tip die hij mij heeft gegeven, is: ‘Weet 1 ding, stop op tijd met schrijven. Als je een goed idee hebt, moet je niet denken ‘daar schrijf ik vanavond verder aan’. Stop op een goed moment met schrijven, schrijf niet door. Want dat betekent dat je ’s anderendaags op een goed moment terug kunt beginnen. Anders werk je door en begin je de dag nadien met een leegte.’ Een heel goede tip die ik tegenwoordig hanteer. Ik probeer gestructureerd te werken, en als ik ’s avonds denk ‘die scène kan nog wel iets worden’ is dat een prettig gevoel.”
Op Intervista brengen we gesprekken ‘over mens en carrière’. Ik heb de indruk dat jij tot nu toe nogal ongeschonden door het leven bent gegaan. Geen al te grote drama’s meegemaakt, geen krassen op je ziel. Of zie ik dat mis?
Van Dyck: “Ik denk dat ik in mijn professioneel leven al veel heb kunnen verwerken of troost heb kunnen vinden. De grote en kleine ‘verdrietjes’ kan ik in mijn werk kwijt. Daarom koester ik mijn eigen vak ook wel. Eén van de pijntjes is het afgeven geweest van acteur Bert André, één van mijn oudste vrienden. Hij was altijd jonger dan ik, terwijl hij eigenlijk 25 jaar ouder was. Bert had altijd een korte broek aan, bij wijze van spreken. Dat heb ik van hem geleerd. Op zijn sterfbed zei hij: ‘Jongske, zie dat je nooit je korte broek uit doet.’ Een fantastische wijsheid. Het heet ook toneelspelen. Net zoals kinderen spelen. Als je acteurs bezig ziet, is dat een bende kinderen. Ik hoop dat ik dat jongetje in mij en die nieuwsgierigheid nooit kwijt raak, want dat maakt het mogelijk om met de krassen en de trauma’s in het leven om te gaan. In mijn werk is het gepermitteerd om met een korte broek rond te lopen.”
Je hebt nog een relatie gehad met Sandrine, de dochter van Bert André.
Van Dyck: “Absoluut. Zo heb ik Bert leren kennen. Hij was een bijzondere mens. Ik moet nog dikwijls aan hem denken. Hij leeft mee in mijn rugzak, op die manier blijft hij leven en blijf ik hem herinneren. ‘Afscheid nemen van’ is het vervelende aan het leven. Ik heb voor de rest een vette portie geluk. Mijn kinderen verkeren bijvoorbeeld in goede gezondheid. Je kan ook kracht putten uit het leed van een ander, door andermans littekens te aanschouwen. Een goede vriend heeft het afscheid van zijn kind geweldig weten om te zetten in het oprichten van een stichting waar kinderkankeronderzoek mee wordt gefinancierd. Daar heb ik een enorme bewondering voor, ik krijg er koude rillingen van. Daaraan zie je hoe veerkrachtig mensen kunnen zijn. Ik hoop dat ik ten allen tijde die kracht ook ga hebben. Ik wil mij er deels voor wapenen. Dat is ook het belang van kunst en cultuur: modellen, bedenkingen en zinnen aanreiken om dit te kunnen doen en daardoor troost bieden. Ik word regelmatig aangesproken door mensen: ‘Ik wil je bedanken omdat je ons al zoveel hebt laten beleven, ons hebt laten lachen of doen huilen’. Dat is een vorm van troost. En dat vind ik fantastisch. Daar doe ik het voor.”
Wat mogen we op jouw grafzerk schrijven?
Van Dyck: “Ik wil geen grafzerk. Op muziek van Miles Davis wil ik de oven ingeschoven worden, verbrand worden, en daarna mogen ze met de as doen wat ze willen. Zolang mensen mij herinneren, zal ik blijven leven, zoals ik doe met Bert André. En ik doe er in dit leven geweldig veel voor opdat veel mensen fijne herinneringen aan mij zullen hebben. Op privévlak met mijn vrouw, kinderen en vrienden, en op professioneel vlak met mensen die me bedanken dat ik al leuke dingen heb gedaan. Ik wil herinnerd worden als een fijne papa, een fijne man en een man die fijne verhaaltjes heeft verteld waaruit mensen troost, vreugde en verdriet hebben gehaald.”
Beluister hier een kort interview-fragment met Tom Van Dyck.
Foto’s: James Arthur
Ik stond vorige week met de man bij de bakker. Ik durfde hem niets zeggen. Nu weet ik dat ik hem kan aanspreken op zijn vele hilarische rollen want hij heeft me effectief al veel doen lachen. Chapeau voor de combinatie werk-gezin. Interessant om lezen dat het echt wel kan.
Een geweldig interview van een van mijn lievelingsacteurs!
Topinterview met Top Van Dyck.
Wederom zeer fijn interview.