Gemiddelde leestijd: 15 min
Vlaanderen kent hem als de sympathieke ambtenaar Jean De Pesser en brullende brocanteur Fernand Costermans. Jaak Van Assche heeft er vrede mee. Hij acteert graag en goed voor een publiek “dat volkse humor weet te waarderen, liever dan voor de baronnen van het theater”. Volks is hij, en volks was hij. Als kind, toen hij door zijn vader werd aangespoord om het gemeenschapsleven te ontdekken. Als jonge twintiger, toen hij als amateur de neerbuigende blikken van professionele acteurs uit het theater haast kon voelen. En in Bonheiden als politicus voor N-VA – eerst als schepen, daarna als fractieleider –, die nog steeds graag cafés afschuimt en er de stamgasten bij voornaam kent.
Het is een stralende dag in Rijmenam, deelgemeente van het Antwerpse Bonheiden in de Brabantse Zuiderkempen. Acteur Jaak Van Assche (74) woont hier, samen met z’n echtgenote en collega-actrice Heddie Suls, tussen de bomen en het groen. In de schaduw van de muziekstudio van zoon Rafael blikt hij, kop koffie in de hand, terug op een bijzonder rijke levenswandel en loopbaan – een loopbaan waarvan het einde allerminst in zicht is, zo blijkt.
Je bent geboren in juli 1940, toen de Tweede Wereldoorlog pas begonnen was. Werd daar later over gepraat?
Jaak Van Assche: “Toen ik geboren werd, was mijn vader krijgsgevangene in Oostenrijk. Hij had de Achttiendaagse Veldtocht meegemaakt en werd, in de buurt van het Schipdonkkanaal in Nevele, gevangengenomen. In februari ’41 werd hij vrijgelaten. Zelf herinner ik me de oorlogsjaren in flarden. Als kind ken je geen angst. Maar al met al hebben we ook veel geluk gehad. Mijn ouders zijn met een paar familieleden op de vlucht geslagen richting Frankrijk, maar niet verder geraakt dan Blendeke. Zonder veel kleerscheuren zijn ze weer thuisgekomen.”
We kennen je vooral van komische figuren als Jean De Pesser (De Collega’s) en Fernand Costermans (FC De Kampioenen). Ben je een vrolijk man?
Van Assche: “Ik ben een optimist, ja. Voor mij is het glas halfvol, om het met een cliché te zeggen. Ik kan de dingen nogal goed relativeren. Waarom zouden we dramatisch in het leven staan?”
Nochtans zei je ooit: ‘Ik speel graag figuren die al slaag in het leven hebben gekregen’.
Van Assche: “Dat klopt. Maar ik had het heel specifiek over fictie, niet over mijn privéleven. Ik bedoelde daarmee dat het ontzettend boeiend kan worden wanneer een auteur ook aan de innerlijke gedachtewereld van zijn personage denkt. De grote romanciers, Shakespeare bijvoorbeeld, konden dat. In mijn vak, de dramaturgie, ontbreekt het daar soms aan. Gelukkig beseffen veel moderne dramaturgen dat een figuur een ondertoon nodig heeft. Ik, als acteur, kan dan alles daarvan in functie zetten. Zo boei je een publiek.”
In Vlaanderen behoor je tot het meubilair van de acteursgilde. Een weekblad noemde je zelfs ooit ‘de meest naturelle acteur die ooit op een Vlaams scherm verschenen is’. Ben je gevoelig voor lof?
Van Assche: “Dat doet zeker plezier. Het is beter dan dat er niets over mij geschreven zou worden. (lacht) Genegeerd worden, vind ik erger: een productie verdient het om aandacht te krijgen. Vroeger, als jonge acteur, kon ik kapot zijn van slechte kritiek. Maar mettertijd leer je relativeren. Ik weet intussen ook dat negatieve commentaren vaak van dezelfde hand zijn. Sommige journalisten en recensenten blijven bij hun standpunt, hoewel de teneur veranderd is. Ik kan dat plaatsen.”
Kijk je naar jezelf?
Van Assche: “‘De zonen van Van As’ (komische fictiereeks op VTM over een familie die een afbraakfirma runt, RDC) volg ik wel. Vooral omdat de opnames dateren van de zomer van vorig jaar. De hele cast heeft zich toen geweldig geamuseerd. De dialogen en de interactie tussen de verschillende personages, die vaak botsen met elkaar, vind ik erg plezierig.
Het gebeurt dat ik mezelf evalueer, ja. ‘Jaak, dat had beter gekund’ of ‘Jaak, dat is niet juist’. Ik let ook op scènes waarin een stuk is overgeslagen of niet gemonteerd. In tegenstelling tot op de planken ben je op een televisieset afhankelijk van een boel technische dingen: de belichting, de klank, … Soms mis je zo opnames die acteertechnisch gezien heel goed waren. Maar oké, dat is eigen aan onze stiel.”
GEHOLPEN DOOR COLLEGA’S
Over de planken gesproken: jouw naam is onlosmakelijk verbonden met het Mechels Miniatuur Teater.
Van Assche: “Ik heb nooit een ander gezelschap gekend. Nu ben ik bijvoorbeeld aan het spelen met Stany Crets, Tuur De Weert en Arnold Willems. In de jaren zestig speelden we, onder leiding van Franz Marijnen, vooral kamertheater. Achteraf bekeken waren we toen bij de pioniers. Onze groep bestond uit een hele hoop afgestudeerden van de eerste generatie aan het RITS. Een paar leerkrachten, onder wie Rudi van Vlaenderen, spoorde ons aan om de moderne, experimentele tour op te gaan. Ik herinner me die beginjaren als een heel mooie tijd. Heel veel discussiëren was dat, en weinig repeteren. Soms was dat zelfs discussiëren om te discussiëren, over maatschappelijke en filosofische doelen van de dramaturgie. Maar dat ging niet meer over acteren. Ik ben blij dat zulke dingen vandaag niet meer hoeven.” (lacht)
Je kreeg er het gezelschap van tal van oud-klasgenoten uit het Brusselse conservatorium: Tuur De Weert, Tessy Moerenhout, de broers Manu en René Verreth, … Later zagen jullie elkaar ook terug op de set van De Collega’s. Zijn jullie vrienden geworden?
Van Assche: “Eigenlijk wel. Hoe moet ik dat zeggen? We zijn samen gegroeid en samengebleven. Het was ook de tijd van het theaterdecreet, in de jaren zeventig ingevoerd door Rika De Backer. Daardoor kregen we eindelijk een ernstig loon en konden we professionaliseren. Die mooie periode heeft een vijftiental jaar geduurd. Daarna kwamen de theatercritici op de proppen – de stuurlui aan wal, zeg maar. Plots begonnen die zich te moeien en onzin te verkopen als zou een acteur geen geld mogen verdienen. ‘Hoe armer je bent, hoe artistieker’, luidde het credo. Terwijl wij het theater probeerden recht te houden met dingen die het publiek graag zag. Laagdrempelig? Misschien, maar je werd er wel voor afgestraft. Tuur De Weert zie ik vandaag nog geregeld. We zijn natuurlijk allemaal op een bepaalde leeftijd gekomen. En theatergezelschappen als toen zijn er vandaag steeds minder.”
Ook voor jou betekende De Collega’s jouw nationale doorbraak. Heb je ooit gedacht: ‘Het had anders kunnen lopen’?
Van Assche: “Ja, misschien wel een beetje. (denkt na) Nu, de acteurs van mijn generatie zaten in die tijd nooit verlegen om opdrachten. Op een of andere manier kregen we altijd voldoende aanbiedingen. Uiteindelijk hebben we ook een beetje geluk gehad: Jan Matterne, de man achter De Collega’s, kwam regelmatig bij ons regisseren. Het format was klaar en de VRT wilde al langer een eigen komische reeks. Samen hebben we wat ideeën uitgewisseld en uiteindelijk is Jan met een mooie brochure naar de Reyerslaan gestapt. Maar na een jaar hadden we nog geen reactie gekregen. Jan heeft van De Collega’s dan een enorm succesvol toneelstuk gemaakt. Enkele topmensen van de openbare omroep kwamen kijken en toen wilden ze plots wel een televisiefeuilleton maken.” (lacht)
STUDEREN EN LATEN STUDEREN
Voor je op je dertigste naar het Brusselse conservatorium trok om opnieuw te studeren, was je leraar in Mechelen. Waarom keerde je op latere leeftijd terug naar de schoolbanken?
Van Assche: “Als amateur voelde ik de aversie van de beroepsmensen met wie ik acteerde. De spanning hing in de lucht. Toen ik nog geen zes maanden op het conservatorium zat, kreeg ik een hoofdrol op televisie aangeboden. ‘Lap’, dacht ik, ‘daar heb je het al’. Pas dan werd ik als een echt acteur aanzien. Ik kwam er terecht tussen studenten die tien jaar jonger waren: Tessy Moerenhout, Gilda De Bal, Luc Springuel, … Tot problemen heeft dat nooit geleid, het was vooral heel plezant. Ik heb er ook bijzonder veel geleerd. Vakken als toneelgeschiedenis en fonetica konden me blijven boeien. Bovendien was dat op een niveau waaraan je als individu nooit begint.”
Op het Koninklijk Conservatorium kreeg je les van de legendarische Nand Buyl. Wat heeft hij je geleerd?
Van Assche: “Nand had de gave om de stof heel intuïtief over te brengen. In zijn uitleg hoorde je de juiste toon al. Ik stond vooral versteld van de manier waarop hij met klassieke teksten omging. Ik herinner mij een Creon-monoloog van Sophocles, één van de eerste opdrachten die ik van hem kreeg. Ik moest die uit het hoofd leren. Alles bij elkaar kon ik toch een twintigtal verzen opzeggen, en met Nand was dat een heel indringende ervaring. Toen hij in 2009 overleed, had ik net een theatertournee met zijn vrouw Chris Lomme achter de rug. Ik ben hem gaan groeten.”
Nam je een risico door je job op te geven om weer te gaan studeren?
Van Assche: “Dat denk ik niet. Ik wilde er voor gaan en op het conservatorium kreeg ik de smaak van het acteren echt te pakken. Daarenboven was het theaterdecreet in volle voorbereiding. Omdat dat heel wat voeten in de aarde heeft gehad, organiseerden we in het theater regelmatig vergaderingen om een stand van zaken op te maken. De kans bestond immers dat je uit de boot zou vallen als je niet professioneel genoeg was. We moesten dus wel mee op de kar springen. Maar ik heb het risico genomen en dat is allemaal goed meegevallen, ook financieel.”
Daarna gaf je nog 25 jaar zelf les op het conservatorium van Mechelen. Opvallend, want ook jouw vader en twee broers stonden voor de klas.
Van Assche: “Ik kom uit een onderwijsnest, al hebben mijn broers het niet zo lang volgehouden. Of mijn vader teleurgesteld was dat ik opnieuw ging studeren? Dat denk ik niet. Aanvankelijk maakten mijn ouders zich wel zorgen over de afloop. Maar ik had alles ingecalculeerd. Als amateur kreeg ik trouwens al televisieaanbiedingen, maar ik kon er zelden op ingaan omdat ik in het onderwijs stond.”
Je bent een paar keer in de regisseursstoel gekropen, onder meer voor het toneelstuk De Parel. Kwam de leraar in jou weer naar boven?
Van Assche: “Aan acteurs hoef je geen les te geven. Maar ik betrapte mezelf er op dat ik liever zelf op de planken stond. Als leraar op het conservatorium wist ik gelukkig wel van wanten. Sommige regisseurs vinden het nodig om alles van naaldje tot draadje uit te leggen, maar ik vond dat verschrikkelijk. Voor ik zelf begon te regisseren, ergerde ik me ook blauw aan die onnozele vragen van acteurs. Maar toen ik er zelf mee begon en me een paar maanden intensief in het stuk had verdiept, begreep ik dat veel meer. Je kent namelijk alles uit het hoofd, weet wanneer welke reactie komt, … Je bent zo voorbereid dat je bij elke vraag van een acteur denkt: ‘Maar man toch, heb je dat stuk wel gelezen?’ Terwijl het heel logisch is dat je als regisseur een voorsprong hebt op je acteurs. Ik stam trouwens uit een tijd waarin nog echt met een plan werd gewerkt en alles op voorhand vastlag. Vandaag krijgen acteurs veel meer vrijheid om te improviseren.”
GROOT-NEDERLANDER
Volgend jaar word je 75. Een mijlpaal?
Van Assche: “Ik weet dat niet. (lacht) Ik ben niet zo’n vierder als het op verjaardagen en jubileums aankomt. Wat betekent dat trouwens, 75 worden? Moet ik dan stoppen met werken? (beslist) Neen, dat zal ik nooit doen. Tenzij ik echt niet anders zou kunnen.”
Drie jaar geleden werd je met spoed in het ziekenhuis opgenomen. Kreeg je toen een waarschuwing?
Van Assche: “De dokters dachten eerst dat ik hartproblemen had, maar uiteindelijk bleek het om een longembolie te gaan. Ik denk dat ik al langer, onbewust, met een bloedklonter rondliep en gewoon pech heb gehad. Fysiek had ik het even moeilijk, maar ondertussen ben ik grondig hersteld. Ik vond het vooral jammer dat alles zo breed werd uitgesmeerd in de pers. Mijn buurvrouw had de ziekenwagen hier zien staan en die avond was het kerstmarkt in Rijmenam. Zo gaat dat dan. (lacht) In het ziekenhuis kreeg ik zelfs telefoon van een journalist. En zeggen dat ik enkel met de ambulance ben gegaan omdat niemand mij kon brengen. Pijn had ik niet, maar omdat ik kortademig en snel uitgeput was, raadde mijn dokter me aan om naar de spoeddienst te gaan. Daarop heb ik tien dagen gerust en werd ik helemaal onderzocht. Dat voordeel had ik wel.”
Je vrouw Heddie is ook een bekende actrice. Jullie speelden samen in onder meer De Collega’s en FC De Kampioenen. Hoe moet ik me dat voorstellen: samen teksten instuderen aan de ontbijttafel?
Van Assche: “Eigenlijk wel, ja. Maar ik waakte er wel over dat we niet te veel samen speelden. Natuurlijk is dat plezant, maar ik wilde vermijden dat het thuis enkel over het werk zou gaan. Discussies over theater en televisie probeerden we te vermijden: thuis moet je met andere dingen bezig zijn. Dat we dezelfde job hadden, beheerste ons gezinsleven dus zeker niet. Op de set waren we ook gewoon collega’s. Maar Heddie acteert vandaag niet meer: de ambitie is weg. Ze is liever hier, thuis.”
Aan je zoon Rafael heb je de artistieke microbe doorgegeven. Hij maakt muziek en werkt mee aan Maanrock.
Van Assche: “Hij heeft bij mij nog acteerlessen gevolgd, maar dat was niet helemaal zijn ding. Bovendien vond hij het wat gênant om les te krijgen van zijn bekende vader. En hoewel hij een paar keer heeft meegespeeld in het theater omdat we jonge gasten nodig hadden, heeft hij voor de muziek gekozen. Of ik hem raad geef? Muziek is toch iets helemaal anders dan acteren. Laat hem zijn pad zelf maar uitstippelen. Hij kent die wereld veel beter dan ik.”
In een interview zei je ooit: ‘Ik ben nog altijd zenuwachtig. Voor elke rol.’ Sta me, met jouw staat van dienst, toch toe daaraan te twijfelen.
Van Assche: “En toch is het zo. Ik doel dan vooral op het theater en stukken die live opgevoerd moeten worden. Toen ik samen met Tuur De Weert gevraagd werd om in het VTM-programma Tegen de Sterren op mee te doen aan een imitatie van De Collega’s, was ik ontzettend nerveus. Al die acteurs hadden immers al veel meer gerepeteerd dan ik.
Op premières gaat het sinds kort al wat beter, maar bij elke avant-première denk ik in de coulissen: ‘Waarom doe ik dit nu?’ En na de eerste twee voorstellingen is dat gevoel helemaal weg. Er mag een bom ontploffen, ik laat me niet van de wijs brengen. There’s no way back, zeker? Ik ben ook altijd heel vroeg in het theater aanwezig. Op het laatste moment aankomen, vind ik verschrikkelijk. Ik moet wat kunnen rondlopen, de boel verkennen, controleren of alles in orde is. Voor televisiewerk ben ik veel minder nerveus. Als het fout loopt, begin je gewoon opnieuw. Simpel.”
Waarom ben je de politiek ingegaan?
Van Assche: “Dat is eerder toevallig gebeurd. Toen Heddie en ik naar Rijmenam verhuisden, was dat omdat we uit de drukte van de stad en in het groen wilden zitten. Ook in Bonheiden, waar we woonden, waren de jaren zeventig immers de periode van de grote openbare werken. De autosnelwegen zagen het levenslicht en de eerste expresweg zou vlakbij komen.
Hier hadden we net gebouwd, toen we te horen kregen dat vlakbij een spoorlijn voor de TGV zou komen. In beschermd gebied! Daarop ben ik in een actiecomité gestapt en van het één kwam het ander. Het leek wel alsof de wegen me bleven achtervolgen.”
“Het gekke was dat ik, toen ik verkozen raakte, normaliter niet in het schepencollege zou stappen. Maar onze voorman had een bedrijf overgenomen in Duitsland en ik moest me enkel inwerken zodat hij na een tweetal jaar zou kunnen overnemen. Maar natuurlijk bleef hij daar en ik dus ook. (lacht) Pas op, ik ben altijd erg graag schepen geweest. Op gemeentelijk vlak sta je dicht bij de mensen en is politiek nog overzichtelijk. Vandaag ben ik nog steeds fractieleider.”
Dicht bij de mensen staan, heeft jou altijd na aan het hart gelegen. Ga je nog steeds zo vaak op café?
Van Assche: “Absoluut. Ik ben een sociaal dier en als ik ergens kan binnenwippen, zal ik dat zeker niet laten. Het verenigingsleven zit in mij ingebakken. Dat heb ik te danken aan thuis. Ik was actief in de jeugdbeweging, de parochiewerking, enkele sportclubs, … Mijn vader stond daar erg achter. Vroeger zat ik zelfs elke dag in een café, vandaag is dat wat minder. (lacht) De mensen die me kennen, waren ook niet erg verbaasd dat ik in de politiek stapte.”
Je vader leerde jou ook om nooit ‘neen’ te zeggen.
Van Assche: “Ik moest zo veel mogelijk ten dienste staan van anderen en het gemeenschapswerk. ‘Doe dat maar, dat is goed voor je’, zei hij altijd. Misschien cijferde ik mezelf wat weg, maar zo ging dat in die tijd. Het vaderlijk gezag, daar tornde je niet aan. En het was zeker niet zo dat ik alles tegen m’n zin deed.”
Heb je het Vlaamsgezinde van hem?
Van Assche: “Neen, allerminst. Mijn vader was een overtuigd CVP’er, die in Mechelen in het plaatselijk bestuur zetelde en 25 jaar OCMW-raadslid was. Met Joos Somers, de vader van Bart, ben ik indertijd overgestapt van de CVP-jongeren naar de VU-jongeren. We schrijven eind jaren vijftig, begin jaren zestig, en de communautaire dossiers waren extreem beladen. Bovendien ben ik opgegroeid in een tijd waarin je niets betekende als je het Frans niet machtig was. Tot op vandaag vind ik het frustrerend dat ik mezelf erop betrap hard mijn best te doen om Frans te spreken en zelfs woorden filter. Fransen zeggen me dan dat ik goed Frans spreek, maar dat het archaïsch overkomt. (lacht) Maar de dedain van Brusselse Franstaligen, die je echt konden kleineren, was verschrikkelijk in die tijd. Zo is mijn gedachtegoed gegroeid.”
Op de website van de N-VA-afdeling van Bonheiden staat dat je ‘het jammer vindt dat de Volksunie is gesplitst’. Waarom?
Van Assche: “De naam alleen al vond ik veel beter. ‘Nieuw-Vlaamse Alliantie’ mag dan wel ruimdenkend zijn, het klinkt naar mijn mening niet volks genoeg. Ik vraag me vaak luidop af wanneer we onze naam weer veranderen in ‘Volksunie’. (lacht) Maar de afspraak was natuurlijk dat die naam niet meer gebruikt mocht worden. Bij de eigenlijke splitsing zat ik, met onder meer Johan Sauwens, bij de middengroep. Nu kan ik zeggen dat we misschien een beetje te laat een doorstart hebben genomen. Anders waren we wellicht nog succesvoller geweest.”
Over het Vlaams-nationalisme praat je heel begeesterd. In 2007 noemde je België in een radio-interview ‘een accident’. En je pleitte voor een nieuwe aansluiting van Vlaanderen bij Nederland.
Van Assche: “Ik blijf bij mijn woorden. Je kunt er niet omheen dat ons land een misbaksel van de geschiedenis is. De tijd die we toen verloren hebben, moeten we nu weer inhalen. En ik ben inderdaad een Groot-Nederlander, al weet ik maar al te goed dat zoiets er nooit meer komt. Toch blijf ik ervan overtuigd dat Nederland en Vlaanderen samen één van de machtigste staten van Europa waren geweest, economisch sterker dan Frankrijk en Engeland. In het Vlaams parlement is een paar maanden geleden een resolutie gestemd over een eerbetoon aan de Nederlandse koning Willem I. Chapeau! Door velen wordt hij afgeschilderd als de grote boeman, maar het was hij die zorgde voor de oprichting van het lager onderwijs in onze contreien. Onder zijn bewind werden ook kanalen gegraven en wegen aangelegd, ontstond de Gentse universiteit, bloeide de haven van Antwerpen, … Daarnaast heeft hij ook enorm veel gedaan voor Franstalig België, want de administratie in Wallonië mocht Franstalig blijven. Staalproducent Cockerill en de Generale Bank werden door hem gesticht. Ik vind dat die dingen niet genoeg benadrukt worden in onze geschiedenislessen. En 1830, wat is dat geweest? Ik snap dat nog steeds niet. In feite zijn de Hollanders gaan lopen voor een bende straatvechters. De Europese politieke situatie was heel onstabiel en een paar decennia later waren we opnieuw het slagveld van Europa.”
Weet je wat ik heel paradoxaal vind? Je zat in groene actiecomités, ijverde voor natuurbehoud en stond als schepen van Milieu zelfs aan de wieg van de milieudienst in Bonheiden. Iemand die niet beter wist, zou jou aan de groene zijde van het spectrum situeren.
Van Assche: “Dat begrijp ik. Maar de groenen zijn belgicistisch en daar heb ik wat problemen mee. Daarnaast zijn ze wat sommige standpunten betreft heel rigide. Ze houden halsstarrig vast aan wetten die ad se wel goed bedoeld zijn, maar heel onpraktisch zijn voor bijvoorbeeld bedrijven. Als schepen zag ik aan welke administratieve regels transportfirma’s moeten voldoen en dan pas besef je hoe absurd sommige wetten zijn. Jagers stellen ze voor als onmenselijke boosdoeners, terwijl iedereen ondertussen weet dat jagen ook een vorm van natuurbehoud is. Laat die mensen toch met rust.”
Als sjoemelaar Frans Van As geef je dus het goede voorbeeld.
Van Assche: “(lacht) Inderdaad. Heel plezant om te spelen, maar hij is natuurlijk het andere uiterste.”
Waarom raakte je bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2006 niet herverkozen?
Van Assche: “Ik denk dat veel te maken had met het feit dat N-VA hier in kartel opkwam met CD&V. Ik overwoog om te stoppen, maar heb dan toch maar voortgedaan voor de groep waarmee ik al die jaren had samengewerkt. In die periode verscheen in een krant ook een interview met daarboven een heel dubieuze kop: ‘Het pensioen moest afgeschaft worden’. Dat had ik inderdaad gezegd, maar ironisch bedoeld. En ironie in een tekst, dat komt niet over. Elke gepensioneerde die ik daarna tegenkwam, was ik een uitleg verschuldigd. Het leek wel alsof ik de enige was die ermee kon lachen. Terwijl iedereen toch weet dat je als simpele schepen bij zo’n materie niets in de pap te brokken hebt.”
Ben je gevraagd om voor de voorbije verkiezingen op een lijst te gaan staan?
Van Assche: “Neen, en de partij had het mij ook niet moeten vragen. Ik had sowieso geweigerd. In de tijd van Bert Anciaux heb ik voor de Volksunie eens op een Senaatslijst gestaan, maar dat was het ook. Mijn plaats is in de gemeente.”
BARONNEN IN HET THEATER
Je collega-acteur Michael Pas, woordvoerder van de Acteursgilde, stelde onlangs aan de kaak dat Vlaamse acteurs en actrices het financieel moeilijk hebben. Heb jij je ooit zorgen gemaakt over geld?
Van Assche: “Ik mag zeker niet klagen. Ik denk dat ik één van de weinige acteurs ben die een volledige carrière hebben kunnen afwerken tot aan hun pensioen. Ik heb meer dan behoorlijk mijn boterham verdiend, met dank aan het toenmalige theaterdecreet dat in de eerste plaats een sociaal decreet was. Vandaag liggen de kaarten anders. Er zijn barema’s, maar iedereen doet vrolijk z’n eigen goesting. Theaterdirecteurs – ik noem ze baronnen – krijgen een pak subsidies, maar houden vast aan hun eigen overtuiging omdat hun artistieke beoordeling om de hoek loert.”
Voel je je dan, als acteur en voormalig schepen van Cultuur, niet geroepen om mee voorop te gaan in die strijd?
Van Assche: “Als het nodig is, wil ik graag mijn steentje bijdragen. Maar nu is het aan de nieuwe generatie. Ik ben heel blij dat er een reactie komt, want productiehuizen proberen acteurs te beroven van al hun rechten. Zulke maatschappijen durven heel veel, omdat ze weten dat acteurs ofwel ingaan op hun eisen, ofwel geen werk hebben. En als acteur sta je zwak: je doet het uit liefde voor het vak. De productiehuizen maken daar misbruik van en hebben keuze in overvloed. Mijn administratie en contractbesprekingen zijn in handen van een agent. De spanning en de miserie die dat met zich meebrengt… Ik kan er niet meer tegen. De trucs die soms met je worden uitgehaald, zijn soms te onwaarschijnlijk voor woorden. Het neigt naar chantage.”
Terwijl het theater de grote liefde is van heel wat acteurs, moeten die op een televisieset bijklussen om rond te komen. En tegelijk heeft tv-werk, zeker in culturele kringen, een wrange bijsmaak. Je werd er zelf mee geconfronteerd toen je voor FC De Kampioenen werkte.
Van Assche: “Als acteur vroeg ik me vaak af voor wie ik juist aan het spelen was. Het antwoord was altijd: mijn publiek. Dat publiek is heus niet minderwaardig als het niet veeleisend is voor comedy of een ander licht genre. Ik heb De Kampioenen altijd heel graag gedaan, want we vormden een zeer toffe bende met steengoede acteurs. Het was ook nog een productie op mensenmaat, waarvoor we van de VRT alle ruimte kregen om ernstig aan te werken. Vandaag acht ik zulke projecten niet meer mogelijk.”
Wie vind je de beste Vlaamse acteur of actrice?
Van Assche: “Namen noemen is moeilijk, want ik ken ze niet allemaal en moet misschien nog met hen op de set staan. Maar ik sta versteld van de jonge generatie acteurs die er aan zit te komen. Die gasten kunnen en weten dingen waarvan ik in mijn tijd nog niet eens kon dromen. Jaren geleden was een camera iets om schrik van te hebben, nu maakt mijn kleindochter van veertien zelf filmpjes. (lacht) Zoiets hou je toch niet voor mogelijk?”
En de beste politicus?
Van Assche: “Goh… (denkt na) Er zijn veel goede politici. Wie zou ik noemen?”
Ik dacht dat je meteen de naam van je voorzitter zou laten vallen, Bart De Wever.
Van Assche: “Ik heb alleszins veel bewondering voor Bart. Maar of hij een goed politicus is? Dat weet ik niet. Hij bedeelt zichzelf niet. Ik heb de indruk dat hij liever een theoreticus is, al lijkt hij me ook een goede en gedreven burgemeester. Maar het profiel van een politicus die zichzelf verkoopt, past niet bij hem. De debatten van Bart zijn magistraal en ik hou van zijn zin voor humor en relativering. Strategisch heeft hij ook een ijzersterke naam. Cynisch? Zo zou ik hem niet omschrijven. Cynisme schuilt in humor. Vader Eyskens was een cynicus, net als Louis Tobback. Zijn zoon Bruno probeert dat nu ook te zijn, maar die jongen kan dat niet. Hij moet daarmee stoppen. (lacht)”
Vind je jezelf een acteur die aan politiek doet, of een politicus die acteert?
Van Assche: “Politiek zit helemaal niet zo in mijn bloed als acteren. Mocht ik moeten kiezen, is de keuze pijlsnel gemaakt. Als democraat heb ik er ook totaal geen moeite mee om me neer te leggen bij de wil van de kiezer, in tegenstelling tot heel wat andere politici. Die zouden beter wat meer tegen hun verlies kunnen. En in plaats van te vitten moeten ze de handen uit de mouwen steken.”
Wat mogen we op jouw grafzerk schrijven?
Van Assche: “‘Hij was allesbehalve met de dood bezig’. (lacht) Mijn nabestaanden mogen doen wat ze willen, ik ben er toch niet meer. De as mag zelfs verspreid worden, dan is er geen grafzerk. Als er iets is dat me niets kan schelen, dan is het dat wel. De dood houdt me allerminst bezig. Net als stoppen, ja.”
Beluister hier een kort interview-fragment met Jaak Van Assche.