Gemiddelde leestijd: 16 min
Onderhuids voel je sterk de twee grote passies van Fons Leroy: werk en koers. “Dju, had ik maar van thuis de kans gekregen om te mogen koersen. ‘Profwielrenner’, al was het maar één jaartje: dàt had op mijn cv moeten staan.” Ook bovenhuids drijft één en ander aan de oppervlakte tijdens ons gesprek met de VDAB-topman. Letterlijk. Zo komen we te weten dat Leroy een tattoo heeft.
Maar beginnen we bij passie nummer 1: de arbeidsmarkt. Fons Leroy, zoon van een mijnwerker uit Limburg, maakt al zijn hele leven werk van werk. Al heeft ook hij zijn weg moeten banen op de arbeidsmarkt. Ooit stond hij in een stempellokaal aan te schuiven.
Jouw zoektocht naar werk verliep verre van vlot.
Fons Leroy: “Zeker weten. Ik ben op de arbeidsmarkt gekomen aan het begin van de oliecrisis eind jaren ’70. Toen heb ik onbewust gedaan wat ik tegenwoordig als raad geef aan jongeren: studeer nog iets bij, verwerf extra competenties, zoek een stage. Ik heb in het buitenland bijgestudeerd. Achteraf zei iedereen dat dit een verloren jaar is geweest, omdat ik later op de arbeidsmarkt terecht kwam. Ik werkte bij de overheid en daar maakte je enkel promotie op basis van anciënniteit. Was ik een jaar vroeger begonnen, had ik sneller carrière gemaakt, zo redeneerde men. Terwijl ik vond dat ik zeer veel geleerd had, in een andere cultuur had gezeten enzovoort. In mijn ganse carrière is dat een ontzettend rijke ervaring geweest.”
Maar je was wel een tijd zonder werk en bent gaan stempelen.
Leroy: “Ik ben inderdaad een tijdje werkzoekend geweest. Ik heb in de rij gestaan. Toen moest je nog dagelijks een stempeltje halen. In die periode kwamen net heel veel universitairen op de arbeidsmarkt en er was geen werk. Het was niet zoals de crisis van vandaag.”
Toen was het erger hè?
Leroy: “Toen was het erger. De jeugdwerkloosheid was over de 100.000. Voor het eerst werd men geconfronteerd met massale werkloosheid. Je had geen babyboomgeneratie zoals nu die de arbeidsmarkt verlaat. Als er toen geen groei was, waren er gewoon geen jobs. Zo simpel was dat. Heel mijn generatie heeft zijn weg gezocht. Ik heb rechten gedaan. Ofwel werd je advocaat – maar dat was weggelegd voor de zonen van advocaten en dan moest je relaties hebben in dat milieu. Ik heb geprobeerd om er binnen te geraken, maar ik geraakte niet aan een stagemeester. Die concurrentie was onmogelijk. Ofwel vond je jouw weg via de nepstatuten, zoals dat later genoemd werd: BTK, DAC, RVA-stage. Ook ik heb een RVA-stage gevolgd om van daaruit door te groeien. Ik moest nog mijn legerdienst doen, en niemand in de privé wilde me aanwerven omdat ik dat jaar nog voor de boeg had. Geen ideale opstap dus voor mij op de arbeidsmarkt. Ik heb er uit geleerd dat je je droom niet mag opgeven, maar dat je je verder kan ontwikkelen eenmaal je in een job zit. Niet iedereen vindt direct zijn droomjob.”
Had je toen al een droomjob voor ogen?
Leroy: “Ik had een aantal jobperspectieven, maar die zijn fundamenteel gewisseld op vrij korte termijn. Op vraag van mijn PMS-adviseur, de latere minister van Werk Theo Kelchtermans, heb ik rechten gekozen. Hij zei: ‘Je moet je nog niet opsluiten in een kotje. Met rechten of pol en soc kan je alle kanten uit’. Pol en soc vond ik wat te weinig tastbaar. Ik kom uit een arbeidersmilieu en kon mij weinig voorstellen bij die richting en wat je er mee ging doen. Rechten was voor mij veel duidelijker. Dat ging in mijn ogen om rechtvaardigheid… en die was toch vaak afwezig in het maatschappelijk discours. Ik heb vooral sociaal recht gestudeerd, en dat recht heb ik nadien meer en meer verlaten, om het sociale over te houden. Dus mijn droomjob heb ik maar gaandeweg gevonden.”
Dé topman van VDAB die dagelijks om een stempel moest. Hoe voelde dat aan?
Leroy: “Ik ben heel blij dat dit is afgeschaft, want ik vond het vrij vernederend. Het was ook geen dienstverlening. Als je niet in een rij stond of je kwam even te laat, werd je afgeblaft. Ik ben blij dat ik, toen ik later bij de RVA werkte, heb kunnen meewerken aan de afschaffing van de stempelcontrole. Een moderne overheid kan op een andere manier controleren of iemand werkloos is.”
Die procedure van stempels zetten is zoals je zegt een controlefunctie: kijken of een werkloze niet iets anders doet op dat moment.
Leroy: “Dat is natuurlijk fictie. Ik heb daar in de rijen ook mensen zien toekomen die van de werf kwamen, hun stempel kwamen halen en waarschijnlijk terug naar de werf gingen. Het is toch niet omdat je je vijf minuten op een dag vrij moet maken om een stempel te halen dat je de rest van dag…”
… Nee, maar je kan er je natuurlijk wel op organiseren.
Leroy: “Ja, maar qua controle op werkwilligheid was dat absoluut geen aangepast instrument. En ik denk dat de vakbonden dit systeem toen ook al fel bekritiseerden. Stel: je moet je bij een bemiddelaar aanbieden over ‘zijn er mogelijkheden?’, ‘kunnen we je helpen?’ enzovoort. Zelfs als je dat elke dag moest doen, zou ik dat nooit in vraag gesteld hebben, want dat ging over een dienstverlening. Maar: werkloos zijn, kaart op tafel leggen, een stempel, en weg… Daar zit niets in van dienstverlening en heeft niet te maken met controle op werkwilligheid of op sluikwerk. De bemiddelingspoot was toen nog een heel kleine poot binnen de RVA. In ’89 is de RVA gesplitst en is VDAB ontstaan en gegroeid als een volwaardige bemiddelingsdienst. Bij de RVA heb ik als leidinggevende wel altijd tussen de mensen gezeten. Ik heb alle processen met de medewerkers meegedaan om zo van binnenuit de diensten te leren kennen. Dat heb ik van thuis uit meegekregen.”
Van wie dan wel?
Leroy: “Mijn vader heeft me altijd realiteitszin bijgebracht. Bescheiden blijven, altijd leren, voeling houden. Hij heeft nog in de mijnen gewerkt, in een periode dat er zes dagen per week, ook de zaterdagvoormiddag, werd gewerkt. Dat kun je je nu niet meer voorstellen. Mijn grootvader was een zelfstandige huisschilder en had vijf kinderen. Mijn vader heeft nooit de kans gehad om verder te studeren. Daarom heeft hij zich buiten zijn uren herschoold, via avondonderwijs, en is hij leraar elektriciteit geworden. Mijn vader had een doel en is voor zijn doel gegaan. Op een bescheiden manier: hij stond altijd tussen zijn leerlingen. En als er vragen waren over elektriciteit, stond de hele buurt aan onze deur. Dat heb ik als les niet bewust maar impliciet meegekregen.”
Zonder je echt te spiegelen aan je vader heb je het dus onbewust geleerd?
Leroy: “Ja. Pas later werd me dit duidelijk. Danielle Krekels, auteur van het boek ‘Beken(d) Talent’, heeft mij tijdens haar ‘Kerntalenten’ methodiek eens als voorwerp genomen. Daar was je verplicht om terug naar je jeugd te gaan: met welk speelgoed speelde je, wat was de relatie met je ouders, wat vond je leuk thuis, in de klas, enzovoort. En toen is die reflectie gekomen.”
Best confronterend.
Leroy: “Dat is heel confronterend, ja.”
Wat is nog gekomen uit die confrontatie?
Leroy: “Daar is uitgekomen dat het toch in de sterren stond geschreven dat ik een leidinggevende positie ging innemen, dat het in mij zat om mensen te gidsen en te inspireren. Bij de Chiro was ik al de leider. Ook bij de RVA was ik vrij vroeg waarnemend directeur, één van de jongste ooit. Ik stuurde zowat 80 mensen aan in mijn eerste job. Ik heb dat met vallen en opstaan gedaan, maar ik heb er veel uit geleerd. Vandaar dat ik, net als mijn vader, heb bijgestudeerd, in mijn geval bestuurskunde en overheidsmanagement, om de theorie, de handleiding en de concepten te kennen die ik in de praktijk toepaste of zou kunnen toepassen. Ik ging af op mijn gevoel, maar wilde een theoretische fond hebben.”
In 2009 ben je uitgeroepen tot ‘Overheidsmanager van het jaar’. Waar plaats je die titel binnen jouw carrière?
Leroy: “Dat is een titel die er te vroeg gekomen is, eerlijk gezegd. Ik was toen pas bezig met het veranderingstraject van de VDAB. Maar het heeft me wel plezier gedaan, omdat het een soort erkenning is van de vernieuwende processen en het nieuwe elan dat ik bracht. Voor mezelf vond ik het een aanmoediging om op die weg door te gaan. Maar die titel van ‘Overheidsmanager’ verdien je eigenlijk pas aan het einde van je carrière, als je jouw doelstellingen hebt kunnen waarmaken.”
GEEN SOCIALE AFBRAAK
Op jouw parcours is ook de politiek langsgekomen. Wanneer was dat voor het eerst?
Leroy: “Dat was heel onverwacht. Ik zat nog niet lang bij de RVA als hoofd van de studiedienst en werd bij de administrateur-generaal geroepen, wat toen heel uitzonderlijk was. Ik spreek over de jaren ’87 en ’88. De politiek had beslist dat de RVA ging gesplitst worden, en de RVA wou dat ik de relaties zou waarnemen met de nieuwe instellingen VDAB en Forem. Ik werd verantwoordelijk gemaakt om die onderlinge communicatie te verzorgen. In ’89 kwam de eerste volwaardige Vlaamse regering, met een minister van Werk, Roger De Wulf van de SP. Daar moet mijn naam ergens gevallen zijn. Het kabinet-De Wulf vroeg om bij hen te komen werken om dat pril Vlaams arbeidsmarktbeleid uit te tekenen.”
Maar wie jouw naam precies heeft laten vallen, weet je niet?
Leroy: “Nee. Ik was ook niet politiek gelieerd of zo, maar was wel deskundige op dat gebied. Toen ben ik naar de administrateur-generaal, Karel Baeck, getrokken. ‘Fons, jij moet dat doen. Het is een rijke ervaring’, zei hij. Voor de RVA was dat ook goed nieuws, want zo hadden ze een mannetje binnen de politiek. ‘Het is nog even tot het einde van de legislatuur afloopt’, zei mijn administrateur-generaal.’ Kom dan nadien gewoon terug’. Maar ik ben vrij lang gebleven. (lacht) ‘Je bent van boswachter stroper geworden’, zei hij. En ik antwoordde: ‘Nee, ik ben van stroper boswachter geworden’.” (lacht)
‘Het zat in mij om leiding te geven’. In de politiek ben je gedurende jaren wel kabinetschef geweest bij verschillende socialistische ministers, maar hebt in die zin nooit aan de ‘top’ gestaan, bijvoorbeeld als minister. Achter de schermen was je misschien wel de topman, maar: altijd achter de schermen.
Leroy: “Ja. Ik heb nooit gekozen voor de politiek. Ik vond het kabinet al heel moeilijk te combineren met privé. Mijn kinderen groeiden op, ik had passies voor wielrennen en reizen. Een politicus, zo zag ik, ben je zeven dagen op zeven. Ten eerste zag ik dat niet zitten. En ten tweede heb ik natuurlijk mijn ideologie, maar ik probeer altijd bruggen te slaan. Het gelijk zit ergens in het midden, merkte ik tijdens mijn gesprekken als kabinetschef. Terwijl een politieke partij altijd vertrekt van het eigen gelijk. In mijn laatste boek ‘Werk aan Werk’ heb ik dat ook geschreven. Het gelijk ontstaat doordat mensen elkaar ontmoeten en leren kennen. Daardoor kun je oplossingen vinden die een win-win zijn voor iedereen. Als je in je eigen ideologie opgesloten blijft, ga je dat nooit kunnen doen.”
Je wilde bijna letterlijk geen partij kiezen?
Leroy: “Toch wel. Ik wou altijd partij kiezen voor de meeste zwakken. Dat is één van mijn principes die ik heb overgehouden uit de Amerikaanse rechtsfilosofie. Iedereen mag vooruit gaan. Maar de welvaart wordt maar afgemeten aan het feit of diegenen die het zwakst staan in de samenleving, of in mijn geval op de arbeidsmarkt, het sterkst vooruit gaan. Daar ligt ook de band met mijn aandacht voor rechtvaardigheid.”
Heb je daarom altijd gekozen om onder ministers van socialistische signatuur te werken? Of had een andere kleur ook gekund?
Leroy: “Nee. Ik heb die opportuniteit destijds van de SP gekregen en heb van die partij altijd de ruimte gekregen om het arbeidsmarktbeleid mee uit te tekenen. En ik ben een vrij loyaal iemand. Daarom ben ik ook lid geworden van die partij. Maar eenzelfde soort loyauteit heb ik tegenover Theo Kelchtermans, die niet van de SP is (maar van CVP, het huidige CD&V, MS). Naast mijn vader heeft hij gemaakt dat ik de juiste carrière heb gevolgd. Ik vereenzelvig zoiets meer met personen dan met structuren of partijen.”
Klopt. Maar je hebt vijftien jaar onder SP-ministers gewerkt. Extern zien de mensen jou dan wel als sp.a’er. Het had geen andere partij kunnen zijn?
Leroy: “Het had geen andere partij kunnen zijn. Die partij heeft mij kansen geboden, die ik dan ook wel gegrepen heb.”
Heb je nog altijd jouw lidkaart?
Leroy: “Ik ben nog altijd lid, ja.”
Ik vraag het omdat je af en toe ook wel kritisch bent op standpunten van de socialistische partij en die van de vakbonden.
Leroy: “Dat is inderdaad een spanningsveld want ik ben een erg kritisch lid die bovendien ook oog heeft voor de belangen van ondernemers. Ik merk dat anderen het daar niet moeilijk mee hebben… Zelfs binnen ‘mijn eigen zuil’ worden mijn voorstellen soms voorgesteld als sociale afbraak. Ik krijg tijdens panelgesprekken veel bijval bij werkgevers en HR, en erg veel tegenstand van de vakbond. Ik probeer hen te zeggen dat ik een nieuwe invulling bepleit van sociaal beleid. Ik zeg de zaken soms wat extreem, omdat ik wil dat er een echt debat rond langer en anders werken ontstaat. En dat debat wordt in Vlaanderen te weinig gevoerd. Het ontslagrecht afschaffen en vervangen door een hertewerkstellingsrecht bijvoorbeeld: dat zou toch bij uitstek een syndicale slogan moeten zijn? Het gaat toch over mensen aan het werk houden, en toch niet over mensen ‘belonen’ omdat ze geen werk meer hebben? Niets is zo erg als je werk verliezen. Dat kun je niet compenseren met een inkomen. Want dat werk is veel meer waard dan dat inkomen. Je moet maken dat de mensen via werk erkenning en waardering krijgen, en de mogelijkheden om zich verder te ontwikkelen. In België zitten we bovendien in een paritaire overlegdemocratie. Het is niet zo dat we minderwaardig werk genereren. Er worden afspraken gemaakt tussen sociale partners, we zitten in goede loonsystemen, goede sociale beschermingssystemen. Maar die mogen we wel eens actualiseren. De wereld is immers grondig gewijzigd, dus ook de wereld van werk. Dat is geen sociale afbraak, maar een nieuwe sociale opbouw.”
Eén van de voorstellen in jouw boek is de loopbaanrekening.
Leroy: “Als je loopbanen wil ondersteunen, en de mensen worden alsmaar mondiger, maak dan dat bedrijven, werknemers en overheid bijdragen storten op de loopbaanrekening van het individu. En als er iets gebeurt in de loopbaan, en je wil je heroriënteren of bijscholen, kun je het geld van die rekening gebruiken. Daardoor wordt het iets van het individu. Je wordt zelf verantwoordelijk voor de uitbouw van je loopbaan. Een ingenieur die ontslagen wordt, kan waarschijnlijk onmiddellijk elders terecht en moet die loopbaanrekening hier niet voor aanspreken. Maar als je van job wil veranderen als ingenieur, en je wil je converteren naar bijvoorbeeld de zorgsector, kan je jouw rekening wél aanspreken. In Scandinavië bestaat dit systeem al langer. En daar zie je ook wie jouw rekening spekt. Mijn stiefzoon die studeert, weet dat zijn rekening gespekt wordt door zijn ouders. Die weet dus wat zijn studie kost… Zo wordt die inspanning zichtbaar.”
Je ziet dus uit welke pot jouw geld komt?
Leroy: “Ja. Als je in Scandinavië gaat werken, krijg je direct een uittreksel uit je pensioenrekening. Regelmatig krijg je actualiseringen: ‘Er staat nu zoveel op je rekening’. Je weet wie er betaalt voor je pensioenrekening binnen 30 jaar. Solidariteit is zichtbaar gemaakt. Bij ons is dat niet zo. En daarom staat die solidariteit ook onder druk.”
Hoe sta je tegenover ons systeem, namelijk dat de werkenden van nu betalen voor de gepensioneerden van nu? Sommigen vinden het beter om dit systeem af te schaffen en iedereen voor zijn eigen pensioen te laten bijdragen.
Leroy: “Ik denk dat de meeste pensioenexperten, en ik reken daar mezelf niet toe, dit ook vinden. Frank Vandenbroucke bijvoorbeeld zegt dat dit een foutieve keuze uit het verleden geweest is. Voor je eigen pensioen betalen is een veel beter systeem. Dat responsabiliseert veel meer.”
Ook jouw voormalige baas Frank Vandenbroucke zegt dit dus. En gaan we op termijn naar zo’n systeem, denk je?
Leroy: “We gaan in ieder geval die reconversie moeten maken. En voor mij is die loopbaanrekening daar eigenlijk een instrument toe. Dat gaat over je eigen rechten opbouwen tijdens je loopbaan, je eigen geld of tijd die je verwerft. Als je daar mee bezig bent, is het eigenlijk technisch maar een kleine stap om die rekening ook na je pensioen te laten verder lopen. Maar waarschijnlijk is het wel een grote politieke en mentale stap.”
VADER PUNK
Even over muziek. Ben jij vroeger een punker geweest?
Leroy: “In mijn studieperiode was ik een fervente punkliefhebber.”
Zag je dat ook uiterlijk aan jou?
Leroy: “Nee, eigenlijk niet. Ik was meer hippie-achtig, met lang haar en zo.”
Weet je waarom ik het vraag?
Leroy: “Omdat mijn zoon een gerenommeerde punker is.”
Ja. En ik zag ook een foto op zijn trouw. Hij staat vol tattoos.
Leroy: “Mijn zoon is heel sterk getatoeëerd, ja. Hij is een icoon van de Antwerpse punkscene.”
Hoort dat bij zijn punkleven?
Leroy: “Ja, dat hoort er bij. Zijn bands The Heartaches en Enemy Rose bestaan uit ‘tattoo-boys’… Hij kan daardoor ook modeshows lopen. Hij is immers lang en slank, maar valt op door zijn tattoos. Mijn zoon is zelfstandige geweest en heeft zijn eigen kledingbedrijfje gelanceerd, in de Kammenstraat in Antwerpen. Maar het bleef altijd gelieerd aan zijn muziek. Tegenwoordig is hij shop-manager voor een kledingketen, maar is nog altijd met punk bezig. Onlangs nog bij de opening van een nieuwe winkel heeft hij met zijn punkband opgetreden.”
Ga je ook naar optredens van hem kijken?
Leroy: “Ja. Als trotse vader, maar ook als muziekliefhebber. Hij heeft heel mooie nummers en schitterende teksten. Mijn zoon is een echte poëet. Ik heb wel een heel brede, maar heel atypische muziekinteresse. Meestal een mengeling van een aantal genres: Tex-Mex met een vlaagje country en een stukje rock: Little Feat, Commander Cody, Charlie Daniels. Toen mijn zoon begon met punk, ben ik terug met de punk gaan aansluiten en heb ik al mijn cd’s en platen van onder het stof gehaald.” (lacht)
Eerlijk: ik schrok wel een beetje toen ik de foto van jouw zoon vol tattoos zag. Schrok jij ook de eerste keer?
Leroy: “Neen. Ik ben nogal ruimdenkend. Ik heb trouwens ook een tattoo.”
Ah bon?
Leroy: “Ik zou wel nooit mijn gezicht laten tatoeëren, zoals hij doet. En hij weet ook dat ik dat nooit zou doen. Maar het is zijn keuze, en ik respecteer iedereen zijn keuze.”
En mag ik vragen waar die tattoo van jou dan wel zit?
Leroy: “(wijst naar zijn arm)”
En wat staat er op?
Leroy: “Het zijn een aantal grafische tekens, maar zonder eigenlijke betekenis.”
Je pakt er dan toch niet vaak mee uit, want je zit vaak in pak.
Leroy: “Ik pak daar inderdaad niet echt mee uit. Ik heb wel eens meegedaan aan een campagne over ‘ambtenaren en tattoos’. Omdat ik vond dat je dat bespreekbaar moet maken. Ook in mijn boek zeg ik: ‘Het is niet omdat je een tattoo of een hanenkam hebt, dat je daarom geen ideale medewerker bent. Leg die vooroordelen opzij, kijk doorheen de mensen en ga naar de mens zelf. Kan dat, een leidende ambtenaar of een minister met een tattoo?’ Daarom wilde ik dat wat demystifiëren. Dat de roddelblaadjes zich daar mee bezig houden, oké.” (lacht smakelijk)
Sinds wanneer heb je die tattoo?
Leroy: “Toch al vijftien jaar.”
Heb je zelf ooit muziek gespeeld?
Leroy: “Ik heb met een bluesbandje uit Leuven proberen muziek te spelen: Clay & Leroy’s Flying Blues Machine. Maar ik was niet het grootste talent.”
En welk instrument speelde je?
Leroy: “Ik schreef de teksten en speelde wat mondharmonica.”
Je schrijft heel graag. Vanwaar komt dat? Want je bent jurist en bijvoorbeeld geen germanist.
Leroy: “Ook dat heeft Danielle mij duidelijk gemaakt. Ik heb altijd veel geschreven en getekend, comics en cartoons gemaakt. Ik verzon graag verhalen. Op het college deed ik altijd mee met voordrachten– en poëziewedstrijden. Ik heb er zelfs enkele gewonnen, toen ik heel klein was. Dat was ik allemaal vergeten, maar Daniëlle heeft dat allemaal naar boven gehaald. (glimlacht) Zij wist er die rode draad uit te halen. Ik heb nooit de link gelegd tussen de goede punten die ik kreeg voor opstellen en het feit dat ik nu nog altijd aan het schrijven ben. Eigenlijk zit ‘verhalen vertellen’ en ‘schrijven’ wat in de familie. Mijn vader schreef ook graag, en mijn grootmoeder was een geboren verteller.”
Is schrijven voor jou een uitlaatklep?
Leroy: “Ja… want ik vertel het liefst in geschreven woorden en beelden… Mijn blogs laten me toe verhalen over de arbeidsmarkt te vertellen, vaak doorspekt met nieuwe beeldspraak. In mijn boek ‘Werk aan Werk’ introduceer ik ook een nieuw arbeidsmarktaal. Taal verbindt immers mensen.”
IN HET SPOOR VAN MERCKX
Nog een passie van jou: wielrennen. Maar je heb er wellicht nooit van gedroomd om wielrenner te worden?
Leroy: “Toch wel. Beroepsrenner is iets waarvan ik zeg ‘dju, mocht ik ooit de kans gekregen hebben’… Het mocht niet van thuis. Ik was de eerste, moest op college en moest studeren.”
En een combinatie tussen koersen en studeren ging niet?
Leroy: “Nee, ik zat trouwens op internaat. Weliswaar een sportief internaat, maar koersen lukte niet. We mochten niet buiten het college. Ik heb er wel veel aan atletiek en voetbal gedaan. (mijmert) Ik zou een goede knecht geweest zijn. Mijn liefde voor de wielersport is er altijd geweest. Ik had graag op mijn cv ‘beroepsrenner’ zien staan, al was het maar één jaar.” (lacht)
En je daarin nu nog bijscholen, gaat niet meer natuurlijk.
Leroy: “(lacht) Ik fiets wel nog veel. Ik probeer elke dag op mijn rollen te fietsen en mijn conditie wat te onderhouden. In het weekend fiets ik dan buiten. Ik heb 1.200 cols beklommen en vind dat ik een schoon palmares heb. Op die manier wilde ik een stukje van de wereld zien. En vooral de cols interesseerden mij, ik rij graag bergop.”
1.200 cols: je houdt dus exact het aantal cols bij?
Leroy: “Wel, ik ben lid van de ‘Cent cols’, een mondiale club waar je lid van wordt als je 100 cols beklommen hebt, waarvan vijf boven de 2.000 meter. En je moet daar elk jaar je palmares indienen.”
Welke van die 1.200 cols heb je het liefst beklommen?
Leroy: “De col die mij het meest is bijgebleven, is de Tre Cime di Lavaredo in Italië. Een legendarische col waar Merckx in de Giro van ’68 op gewonnen heeft, in helse weersomstandigheden. Onderaan de col had hij een tiental minuten achterstand, en boven heeft hij nog gewonnen. Dat is een col van slechts acht kilometer, maar met enkele kilometers aan waanzinnige percentages. Ik heb die helling bijna in dezelfde weersomstandigheden gedaan, ook al was het toen juli. In regen, ijzel en sneeuw ben ik naar boven geklommen. In het spoor van Merckx, en twijfelend of ik de top wel ging halen met mijn verzet, de eerste keer dat ik twijfelde of ik boven zou geraken… Voor mij is dat nog altijd mijn mooiste beklimming. Ik werd boven opgevangen door een Italiaan, die een dekentje boven haalde. Dat beeld zie ik nog altijd. Tegen die Italiaan heb ik constant Nederlands gesproken. Zo bekaf was ik. Mentaal en fysiek kapot. Mijn vrouw kwam met de wagen boven en vroeg zich af waarom ik Nederlands aan het spreken was tegen die Italiaan. (lacht) Tegenwoordig zoekt de organisatie van de Giro al dat soort onmenselijke cols op. De Tri Cime was toen eigenlijk de eerste. Meer een duivelse col dan de Ventoux.”
Rij je nog vaak cols op?
Leroy: “Vandaag is mijn honger naar cols wat gestild. Vroeger richtte ik mijn vakanties in in functie van het kunnen klimmen. Ik ben tien jaar manager geweest van de wielerploeg Vlaanderen 2002. Toen ging ik mee op trainingskamp in Frankrijk. En terwijl zij rond de kust trainden, trok ik het binnenland in. Op jacht naar cols.”
Je bent inderdaad tien jaar wielermanager geweest. Heb je dit omwille van tijdsgebrek moeten opgeven?
Leroy: “Ja. Het werd zodanig geprofessionaliseerd dat ik het niet meer aankon. Daarom heb ik mensen gezocht die het konden overnemen, en dat is uiteindelijk Christophe Sercu geworden. Wij zijn in 1994 begonnen met veertien renners en één volgwagen. Toen ik in 2005 stopte, hadden we twee camions, vier wagens, twee mobilhomes, twintig renners, acht man vast personeel. Dat is een kmo op zich. In het begin was het vooral zoeken naar sponsors en contracten afsluiten. Dan was mijn werk gedaan. Het sportieve was voor Roger Swerts. Vlaanderen 2002 was hoe dan ook een mooie leerschool.”
Zeker weten, en dit staat wél op jouw cv: ‘oprichter van Vlaanderen 2002, gedurende tien jaar manager geweest’.
Leroy: “Jaja. Het geeft me nog altijd een zeker entrée in het wielermilieu.”
Het was ook niet zomaar een ploegje natuurlijk. Er zijn sterke renners uit naar voren gekomen.
Leroy: “Klopt. Het heeft mooie kampioenen voortgebracht.”
En jij had één van de renners van Vlaanderen 2002 kunnen zijn…
Leroy: “(lacht smakelijk) Ik ben geen beroepsrenner geworden, maar het feit dat ik het van binnen heb gezien, heeft veel goedgemaakt. Nu ik het van binnen gezien heb, weet ik: ik zou graag beroepsrenner geweest zijn, maar ook niet te lang. Eigenlijk is het een heel klein wereldje. Het leven van een coureur staat in functie van koers: rusten, trainen, rusten. Wel een fijn wereldje, ook om alles wat zich in de wielersport afspeelt, te testen en te spiegelen aan de arbeidsmarkt.”
Je zei daarnet: ‘Ik zou een goede knecht geweest zijn’. Wat ontbrak je dan?
Leroy: “Ik kon van alles goed, maar niet uitmuntend. Als je dat projecteert op een wielerpeloton, ben je een goede knecht, hè. Ik zou daar content mee geweest zijn.” (lacht)
Zie je jou nog een andere functie uitoefenen dan de rol die je nu vervult bij VDAB?
Leroy: “Ik zie nog wel interessesferen en moet hier zeker niet tot aan mijn pensioen blijven. Elke vier jaar heb ik een andere job of een andere baas gehad. Ik ben het dus gewend om te veranderen. Nog nooit heb ik zo lang hetzelfde gedaan als nu bij VDAB. Mentaal ben ik wel al met kennisoverdracht bezig. Niet dat ik morgen wegga. Ik heb nog te veel uitdagingen zoals de zesde staatshervorming op een goede manier uitrollen, de switch maken naar de toekomst door meer gebruik te maken van ‘big data’, de VDAB te positioneren als de ‘Amazon’ van de arbeidsmarkt,… Maar ik wil de organisatie wel met fierheid kunnen overdragen. In principe loopt mijn mandaat tot midden 2016. De huidige minister wil de legislatuur met mij uitdoen. Maar hoe dan ook zit ik niet in met mijn toekomst. Ik heb nog zoveel honger. Europa interesseert mij meer en meer. Een niveau waar ik nog nooit op gewerkt heb, en dat almaar belangrijker wordt op gebied van arbeidsmarktbeleid. Anderzijds heb ik altijd gezegd dat de wielersport mij aanspreekt. ‘Jij moet naar de UCI gaan’, hebben ze mij al veel verteld. ‘Je hebt managementervaring en hebt in de wielersport gezeten’. Ik zeg nu niet dat dit mijn ambitie is, maar een ploeg leiden zou even goed kunnen.”
Ga je langer werken?
Leroy: “Ik kan moeilijk anders dan een voorbeeldfiguur zijn van ‘langer werken’. De enige context voor mij is de gezondheid. Zelfs als ik met pensioen ga, blijf ik ‘werken’. Ik wil nog een paar boeken schrijven over de wielersport, onder andere de geschiedenis van ‘Vlaanderen 2002’.”
Wat mogen we op jouw grafzerk schrijven?
Leroy: “’Rust in vrede’ vind ik eigenlijk wel een mooie. Omdat dat in vrede is. Als je dood gaat, en je weet dat je je best hebt gedaan voor je onmiddellijke familie, je hebt je proberen in te zetten voor de samenleving, en je hebt jouw competenties en talent gebruikt, mag je rusten.”
Beluister hier een kort interview-fragment met Fons Leroy.
Foto’s (c) James Arthur
Vorige week het boek van Wouter Torfs gekocht over “Werken met hart en ziel”, enkele weken daarvoor dat van Fons Leroy ivm “Werk aan werk”, nu lees ik vandaag over beiden op Intervista.
“Toeval bestaat niet…” , ook wel eens “synchroniciteit” genoemd :-): Je loopt sinds een tijdje met een bepaalde gedachte/intentie in het hoofd, en kort daarop hoor je of lees je erover op diverse plekken!
In mijn geval: weer een oude passie/pen opnemen en al dan niet bekende innovators, inspirators, pioniers te gaan interviewen, en daar verschijnt op de website van je werkgever een link naar interviews met diepgang met nèt dat soort mensen :-). Intervista.
Bedankt voor de link naar het interview met Fons Leroy op een boeiende website mèt diepgang!
Ik zal alvast het Intervista boek bestellen van de reeds gepubliceerde interviews, om vervolgens weer zelf aan de slag te gaan met een beroepscompetentie van 20 jaar geleden . Want, zoals John Brady ooit schreef: “Interviewen is de bescheiden wetenschap van het krijgen van vertrouwen, daarna van informatie.” Thank you for sharing. Warme groet, Véronique
Ik ben FIER op mijn baas. Hij durFt, is Inspirerend, Eerlijk en Respectvol, en daardoor een perfect rolmodel voor onze waarden!
Knap interview! Respect!
Heb ooit het genoegen gehad een lezing van Fons bij te wonen.
Onwaarschijnlijk boeiend persoon met een sterke visie en verhaal.
Leuk dus dat jullie hem aan ’t woord laten.
Dromen over koersen (letterlijk en figuurlijk) en werken.
En weten waar je staat En vandaan komt: dit is een machtige bron van inspiratie!
Boeiend inspirerend interview!