Gemiddelde leestijd: 15 min
De lente golft over de Westhoek, waar Willem Vermandere in alle stilte aan zijn beelden, liedjes, litho’s, tekeningen en brieven werkt. Klokslag tien uur – hij woont recht tegenover de kerk van het pittoreske Steenkerke – kloppen we bij hem aan. Zijn woonst, daterend uit 1864, was ooit een herberg. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen hier duzend en duzend soldaten, op weg naar of van het front, hun voeten warmen rond de stoof, in wat nu zijn schrijf- werkkamer is. De uitgesleten vloer getuigt van hun talloze laarzen.
Vlaanderens bekendste ba(a)rd is 75 geworden. Een mooie karakterkop, zoals er in Vlaanderen geen twee te vinden zijn. En toch, wanneer de fotograaf hem vraagt te poseren in zijn atelier, antwoordt hij: “Zie maar dat mijn beelden er schoon op staan, ik ben minder belangrijk.” We gaan binnen rond de beruchte stoof zitten, die naast warmte dus ook geschiedenis ademt.
Toen je 73 werd, liet je in een krant optekenen: ‘Ik zou liever thuis in mijn atelier staan dan interviews te geven’. Dus bij voorbaat mijn excuses.
Willem Vermandere: (glimlacht) “Geen probleem, zolang we niet vergeten bijtijds een beetje hout in de stoof te smijten. Goh ja, artiesten zijn ijdeltuiten, vergeet dat niet. Als ze lastig gevallen worden door journalisten zagen ze erover, en als ze niet lastig gevallen worden, zagen ze nog meer. Genegeerd worden is nog altijd het ergste.”
Je bent er nu 75 geworden, volgend jaar ben je 50 jaar getrouwd, overal wordt 100 jaar Wereldoorlog I herdacht, waar je zoveel over hebt gezongen en geschreven. Veel om op terug te blikken?
Vermandere: “Dat is niet echt mijn stijl. Het mooiste woord dat er bestaat is ‘voortdoen’. Mijn vader zei altijd:’ we goan’t effenan zien’. We zien wel. Ze vragen vaak aan mij: ‘Welke plannen heb je nog, Willem?’ Daar antwoord ik niet graag op. Gewoon doen wat je moet doen en je tijd niet verprutsen, daar komt het op neer. Maar gééf jezelf ook tijd: laat je niet opjagen.”
Beschouw je elke dag in je atelier werken als je plicht? Een drang? Een roeping?
Vermandere: “Na al die jaren is het mijn wereld geworden. Een dag mag voor mij niet voorbijgaan zonder dat ik een paar uur gewrocht heb. Ik moet ’s avonds het gevoel hebben dat ik iets gedaan heb. Straks na dit interview ga ik bijvoorbeeld nog een grote steen te lijf, voor een grafbeeld dat ik moet maken. Een stuk afzagen, polijsten, letters in kappen. Kijk, in je jonge jaren duwt iedereen een stootkar op gang, en eenmaal die vertrokken is, blijf je die gewoon duwen zonder je daar vragen bij te stellen. En onderweg laad je daar van alles in – herinneringen, ontmoetingen, dingen die je meemaakt – en plaatst je er extra wielen bij, tot je op den duur een hele trein hebt, vol dingen waar je mee bezig bent. (mijmerend) Ons vader had vroeger een stootkar, en mijn broer en ik moesten daarin het materiaal vervoeren. Mijn broer was doodbeschaamd, omdat we geen camionette hadden zoals andere mensen (lacht). Vandaar: als ik een dag niet werk, voel ik me niet goed, omdat ik mijn kar niet voort heb geduwd. Begrijp je?”
Zelfs op je verjaardag heb je een paar dagen gewerkt.
Vermandere: “Ja ja. Mijn vrouw vroeg me die dag: ‘Wat gaan we eens doen?’ ‘Een beetje werken, zoals gewoonlijk’, antwoordde ik. ‘Alleen om 11u zou ik even naar het dorp gaan, omdat er een paar mensen mij wilden zien’. Na twee uur schilderen ga ik naar het café en wat blijkt? Heel Steenkerke zit daar als verrassing. Een leuk feest is dat geworden. Maar niet meer dan twee pintjes gedronken!”
Je leeftijds- en streekgenoot Will Tura viert op 2 augustus zijn 75e verjaardag met een groot concert op de markt van Veurne. Jij verkiest de luwte van het atelier …
Vermandere: “Ze hebben mij ook niet gevraagd om een concert te geven (lacht). Maar dat is inderdaad mijn ding niet. Vergeet ook niet dat Will Tura van geboorte Veurnenaar is – ik woon in Steenkerke, maar ben afkomstig uit Lauwe. Met klank en spektakel en de hele markt inpalmen, dat is nu eenmaal de stijl van Will Tura. Ik treed elk jaar in december op in de Walburgakerk in Veurne – heel intiem, voor 500 mensen. Dat is mijn wereld.”
Voel je je eigenlijk 75? Je zingt op je laatste cd: ‘Ik word stilaan oud’.
Vermandere: “Als ik op het podium stap, heb ik geen leeftijd. Ooit heb ik Amalia Rodriguez, de onsterfelijke fadozangeres, ontmoet in haar kleedkamer backstage in Brugge. Ik moest daar twee dagen eerder optreden en had aan de organisator gevraagd of ik haar niet even mocht ontmoeten. ‘Je kent de weg, hé Willem’, zei die. Dus ik daar naartoe, met mijn jongste dochter Amalia, die naar haar is genoemd. We komen in die kamer, en er zit daar een klein vrouwtje weggedoken in een zetel, met een sigaret. Een nietig mensje. We hebben een paar woorden uitgewisseld en dan waren we weer weg. Maar twee uur later komt daar een ferme madam op dat podium, een echte verschijning. Wat een energie, wat een feest. Om maar te zeggen dat een podium echt iets kan doen met een mens. Misschien zakte ze achteraf weer weg in haar zetel, ik weet het niet (lacht). Maar je leeft naar dat podium toe, je trotseert er files voor … Twee jaar geleden bijvoorbeeld moesten we optreden in Scherpenheuvel. Wij op weg, maar er stond een file op de Brusselse ring. Dwars door het centrum van de hoofdstad dus, waar we even later stil stonden in die tunnels die zo stinken. Uiteindelijk waren we daar vijf minuten voor het optreden, terwijl we anders altijd een paar uur op voorhand zijn. Helemaal dolgedraaid. Maar eenmaal op dat podium is dat allemaal vergeten. Dat is de magie van optreden. Zoals Julien Schoenaerts ooit tegen mij zei: ‘Het theater is onze alles opeisende maîtresse, die we met al onze krachten moeten dienen’.”
Is dat geen contrast: de kick van het podium en de eenzaamheid van het atelier?
Vermandere: “Dat vult elkaar aan. Na een optreden keer je terug naar de woestijn, de leegte, waar de ideeën komen, en waar je jezelf de tijd kunt geven. Of ik dan wil sterven of het podium of werkend aan een beeld? Dat doet er niet toe, het is dezelfde mens die ermee bezig is. Ik ben nu eenmaal zo samengesteld. Sommige mensen vinden dat ik op die manier mijn talenten versnipper, ik deel die mening niet. Michelangelo was ook beeldhouwer en schilder en dichter. Van Gogh idem: prachtige schilder, prachtige briefschrijver. Waarom zou ik dat dan niet mogen?”
Je oudste broer was jaloers op het feit dat jij de enige van de vier broers was met creatieve talenten.
Vermandere: “’’t Is niet serieus verdeeld geweest’, zei hij dikwijls. ‘En alles wat je doet, lukt’. Daar geloof ik heilig in: dat de ene mens iets meer kan dan de andere. Ik ben op dat vlak enorm verwend geweest, dat geef ik toe. Wellicht stonden de sterren gunstig toen ik geboren werd (lacht). Het is dan wel zaak iets te doen met die talenten. En aangezien ik er verschillende heb, weiger ik te kiezen. De achterblijvers moeten uit al mijn brouwsels die ik nalaat zelf maar concluderen of ze mij willen herinneren als zanger, schrijver, beeldhouwer of levensfilosoof. Ik ben daar niet mee bezig.”
Maar aangezien je je laatste cd ‘Den overkant’ noemt, bewijst toch dat de dood je toch enigszins fascineert?
Vermandere: “Mensen vragen mij soms of ik geloof ik het hiernamaals. Ik antwoord: ‘Wat is dat, geloven?’ Laatst stond hier een getuige van Jehova voor de deur. Eentje maar, hoewel ze anders altijd met twee zijn (lacht). We hadden een gesprekje en ze vroeg mij waarom ik niet geloofde. Ik antwoordde: ‘Meiske, zie eens naar die beelden die ik maak, kijk naar de taferelen die ik teken en schilder, luister naar de liedjes die ik schrijf, lees de teksten die ik maak. Natuurlijk ben ik gelovig. Alleen op mijn manier. Rodin zei: ‘L’art, c’est la religion de l’artiste’. Kunst is de religie van de artiest. En iedere artiest moet zijn eigen evangelie schrijven en zo de mensen iets openbaren.”
Je bent de laatste van de drie W’s: Wannes Van de Velde en Walter De Buck zijn vrij recent overleden. Sta je daar dan bij stil?
Vermandere: “Tja, Wannes, veel te vroeg aan leukemie bezweken. En Walter, net als ik ook een beeldhouwer, en een goeie. Vooral dan zijn koperwerken: uniek in Vlaanderen. Maar de laatste W zijn? Daar maak ik me geen zorgen over. In het Bijbelboek Prediker staat: ‘Wij weten niet wat er geschieden zal. De mens kent zijn tijd niet’.”
Beschouw je jezelf als de peetvader van dialectzangers als Wannes Capelle of Flip Kowlier?
Vermandere: “Welnee. Ik ben zelf een kind van Disten Pulle (lacht). En mijn vader zong ook liedjes die mij onrechtstreeks hebben beïnvloed. (denkt na) Hoe ging het ook alweer? (zingt) Moeder makt weer soepe/En ’t es weeral me pret/Ik voelet an mi poepe/ ‘k Moe weeral naar ’t vertrek (lacht). En wat de taal betreft: ik ben opgeschoven wat dat betreft. Vroeger zong ik echt plat dialect, nu is dat Nederlands met een zwaar accent en hier en daar een dialectwoord. Als ik heel eerlijk ben, vind ik het jammer dat de twee die je noemt zo halsstarrig en rabiaat West-Vlaams blijven zingen. Waarom? Omdat ze echt iets te vertellen hebben, maar de helft van de mensen verstaat ze niet.”
Maar ben je er fier op West-Vlaming te zijn?
Vermandere: “Dat klinkt als een sticker die je op de bumper van je auto plakt (lacht).”
RIVIEREN VAN WIJN
In je nieuwe nummer ‘De zwerver’ zing je over een 15-jarenplan. Een knipoog van een 75-jarige?
Vermandere: “Tuurlijk. Dat is zelfspot. Je moet niet alles letterlijk nemen, want daar gaat de wereld aan kapot. Salman Rushdie zei: ‘Behoed u voor de tirannie van de letterlijkheid’. Let op, het is goed dat elk geloof een verbeeldingswereld en zijn eigen metaforen heeft, en zaken die in de ogen van de volgers heilig zijn. Moslims geloven in een hiernamaals met 72 maagden, waar ze zullen zwemmen in rivieren van wijn. Moet jij dan tegen die mannen zeggen: ‘Dat is flauwekul’? Welnee, dan beledig je ze. In de gekleurde mengwereld waarin we tegenwoordig leven is het zo belangrijk dat we elkaars metaforen kennen en begrijpen. Maar het is de dodelijke ernst die moet gerelativeerd worden. De islam zit nog steeds te wachten op de Verlichting die het christendom 200 jaar geleden gekend heeft.”
Je hebt daar ook een boek over geschreven: ‘De laatste zeven woorden van Jezus’. Daarin zeg je dat metaforen vooral een leidraad moeten zijn om goed te leven.
Vermandere: “Weet je wat het is? Ze dienen vooral om dingen een plaats te geven en te kunnen verwoorden. In 1996 zijn wij onze kleinzoon Rune verloren aan hersenvliesontsteking. Je probeert dat verdriet een plaats te geven, je zegt: “Dat ventje is nu een engelke’. Je hebt die beelden nodig op dat moment. Als dan iemand zegt: ‘De hemel bestaat niet en engelen zijn flauwekul’, dan kwets je mij. Het gaat om de gevoeligheid van culturen.”
Daarom heb jij ook niet één, maar twee korans in huis. Veel mensen weten niet eens waar de islam voor staat.
Vermandere: “Alles begint met elkaar beter te leren kennen. Er staan schitterende passages in de koran, zaken die je doen nadenken. Volgens hun geloof mag je meer dan één vrouw hebben, Mohammed had er zelfs tien. Ondenkbaar in het christendom met al zijn seksuele taboes. Maar, zegt de koran, als je een kind maakt, moet je als vader ook voor de moeder zorgen. (steekt de vinger op) Aha. Dat wijst er op dat niets vrijblijvend is.”
Op je laatste cd staat een nummer over moslims die gestorven zijn in Wereldoorlog I, en in Westvleteren begraven liggen. Dat wist ik niet.
Vermandere: “Dat weten weinig mensen. Er mag ook wel eens iets positief verteld worden over de islam. Ik heb dat liedje onlangs gezongen en achteraf kwam een moslim mij bedanken. Dat deed deugd. Daarom houd ik ook niet van de term ‘verdraagzaamheid’, ik verkies ‘creatieve samenwerking’.”
Hoe bedoel je?
Vermandere: “Iemand kunnen verdragen is niet moeilijk. Hem graag zien, of er mee samenwerken: dat is de kunst. Openstaan voor de andere, zijn manier van zijn, zijn creativiteit. Ik heb een goede vriend in Gent, Mustafa van het Muzikantenhuis, die heel mooi zingt en muziek speelt op het instrument van de Turkse troubadours. Een heel vrome moslim. En hij is de enige die mij nog uitnodigt om in Gent te komen spelen (lacht). Dat bedoel ik met creatieve samenwerking tussen verschillende culturen.”
Je bent begonnen met plattelandsliedjes als ‘Blanche en zyn peird’ en ‘Ik plantte ne keer patatten’, maar evolueerde naar maatschappijkritische songs als ‘Bange blanke man’. Was dat bewust?
Vermandere: “Helemaal niet. Dat komt omdat je die dingen rond je ziet, omdat je daar mee bezig bent. Het is geen plan om opeens daarover te gaan schrijven, ik ben nog nooit vertrokken van een scenario. Zet je aan uw tafel en schrijf, laat het komen, dat is mijn devies. Ik citeer hier weer graag het ‘we goan’t effenan zien’ van mijn vader. Op de deur van mijn atelier heb ik een groot paneel bevestigd. Terwijl ik aan het werken ben, komt dan soms een zinnetje in mij op, dat ik daar dan neerschrijf met krijt of houtskool. Intussen staat dat vol flarden tekst, sommige al bijna onleesbaar. Laatst heb ik dit er nog op gekalkt: ‘Ge zie geboren om te leven/’t Is gratis u gegeven. Niet meer dan een aanzet, maar dan ben je vertrokken, en is het hard werken om er iets mee te maken. Ze noemen dat de muze, maar het is vooral een kwestie van disponibel te zijn, ontvankelijk. Je krijgt soms signalen, je moet er voor zorgen dat je die opvangt door niet met teveel andere zaken bezig te zijn. Vanaf dan is het zwoegen. Zoals de grote regisseur Fellini ooit zei: ‘Als ik aan een film begin, ben ik de baas. Maar na twee weken is de film de baas, en ben ik de nederige dienaar van wat ik zelf veroorzaakt heb.’ Zo zie ik het ook.“
BETOVERGROOTMOEDER
Kan je die oude liedjes dan nog zingen, of staan die nu veel te ver van jou?
Vermandere: “Ik speel sinds kort weer een lied dat ik in geen dertig jaar nog had gebracht: ‘‘t Is t’hopen da’k vannacht goe kan slapen’. Als een soort avondgebed op het einde van het optreden. Waarom pas nu weer? Omdat je soms dingen meemaakt die je daar toe aanzetten. In dit geval ging het zo: ik moest spelen in het Kortrijkse, en op voorhand had ik een brief gekregen: een zwaar gehandicapte jongen wilde mij heel graag eens ontmoeten. Of dat zou passen, even voor het optreden? Uiteraard. Op een bepaald moment zijn we alle instrumenten aan het opstellen, wanneer ik iemand zie binnenkomen, moeizaam stappend, geholpen door twee begeleiders. Hij had een cassetterecorder mee en bleek blind. Ik stapte op hem af, en ze gaven hem te kennen dat Willem Vermandere voor zijn neus stond. Hij werd dolenthousiast en duwde op een knopje van zijn apparaat, en opeens kwam daar ‘‘t Is t’hopen da’k vannacht goe kan slapen’ uit geschald. Zo stond ik daar naast hem, naar mijn eigen nummer te luisteren. Wanneer het afgelopen was, duwde hij op de knop, draaide zich om en was weg. Een aangrijpend moment. En toen dacht ik: ‘Tiens, waarom zing ik dat lied niet meer? Waarna ik mijn autoharpje in ere herstelde en het weer in de set opnam.”
Mooi.
Vermandere: “Hetzelfde geldt voor ‘Moeder Cordula’. Ik stond eens op een podium met mijn vier kinderen, die allemaal nogal muzikaal zijn aangelegd. En opeens zong Amalia, de jongste, ‘Moeder Cordula’, wat over haar betovergrootmoeder gaat. Ik dacht: ‘Verdorie, dat nummer is van lang geleden’. En de tekst bleek nog actueel ook, want het gaat over migratie. (zingt) ‘Acht kloeke zeuns had moeder Cordula/Zeven zijn der naar ’t vreemde gegaan/Zo wijd over zee daar lag Canada/Moeder Maria lat dat schip nie vergaan’. En dus breng ik dat liedje ook weer. Zo zou ik dus denk ik elke avond een nieuw programma kunnen samenstellen, met allemaal oude liedjes. Hoewel, ‘Blanche en zyn peird’ en ‘Lat mie mor lopen’ zal ik wel tot het einde van mijn dagen moeten brengen, daar kom ik nooit meer van af (lacht).”
Maar in ‘Blanche en zyn peird’ zing je over een wereld die niet meer bestaat, en die de jongeren van vandaag nooit gekend hebben.
Vermandere: “Dat besef ik maar al te goed. Ik sta er ook bij stil dat er al heel wat van mijn fans gestorven zijn. Vanmorgen heb ik nog een brief gekregen van iemand wiens moeder overleden is. ‘Ze hield zo van ‘Blanche en zyn peird’, stond erin. ‘Als het op de radio was, moest iedereen zwijgen en moest het volume omhoog’. Maar die wereld van paard en kar is weg. (mijmert) Kan je je voorstellen dat mijn vader wagenmaker van beroep was? Die man kon een wiel maken uit hout. Onvoorstelbaar toch? Ik heb zoveel van hem geleerd, bijvoorbeeld hoe ik een beitel moest slijpen. Onlangs kwam hier een jongeman langs. Hij studeerde beeldhouwkunst aan Sint-Lucas in Gent, derde jaar. ‘Waar laat jij je beitels slijpen’, vroeg hij. Dan breekt mijn klomp. Voor mij is dat alfabet, de absolute basis. ‘Ik doe dat zelf’, zei ik. ‘Ik kan dat al sinds ik tien was, op een watersteen moet je dat doen, en dat afwetten met een oliesteen’. Hij wist niet wat hij hoorde. Als kind zaten wij meer in vaders atelier dan in huis. Wat doen kinderen vandaag? Naar tv kijken, op de computer zitten, zich vervelen.”
Je vader heeft wel nooit om je schoolresultaten gegeven. Hij vroeg alleen hoe het met je klarinetspel was.
Vermandere: (lacht) “Goh ja, ons vader. Wij zaten op internaat van september tot Allerheiligen, en dan tot Kerstmis. Maar onze ouders kregen elke maand een rapport. Mijn vader las dat nooit, hij vroeg alleen wanneer ik thuis kwam: ‘Speel je nog regelmatig op je klarinet?’ En als ik ‘ja’ antwoordde, was hij gerust. De man was bang voor geleerdheid, hoewel hij zelf heel wijs was. Op zijn 14e was hij al aan de slag in het atelier van zijn vader. Kan je je dat voorstellen?”
Ben je niet bang voor oubollig te worden versleten?
Vermandere: “Onlangs was een Nederlands koppel naar de Brakke Grond geweest, toch een van dé cultuurcentra van Vlaanderen. Ze vroegen waarom Willem er nooit geprogrammeerd stond. Het antwoord: ‘Dat is niet hedendaags genoeg’. Tja. Maar je m’en fous hoor, ik kan maar zijn wie ik ben en doen wat ik denk te moeten doen. De mensen die echt geïnteresseerd zijn, blijven het wel volgen. Het is ook geen toeval dat ik in Steenkerke woon, zonder internet of iets. Ik wil helemaal niet in de Brusselse Dansaertstraat wonen waar het allemaal gebeurt. Hier hoor ik thuis, als beeldhouwer die af en toe eens gaat zingen. Dat is mijn intuïtie, mijn instinct. Die jongens van Kommil Foo, dié zijn eigentijds, die pakken het heel verstandig aan, met artistieke foto’s en wervende infoteksten. Daar zit uitgekiende marketing achter. Bij mij niet (lacht). Hugo, onze manager, selecteert de aanvragen, zodat het draaglijk blijft. Dat is zijn taak, meer niet. Weet je, de folkgroep Rum nam destijds een nieuwe manager onder de arm, die de groep uitgebreid promootte en optredens in het buitenland versierde. De zanger werd gek. Hij is ermee gestopt en is boswachter geworden. Boswachter begot (lacht).”
Oubollig imago of niet, je songs blijven wel actueel. In Vlaanderen lopen helaas nog heel wat ‘bange blanke mannen’ rond.
Vermandere: “Ja, maar ik heb er mijn prijs voor betaald. Met mijn plattelandsliedjes werd ik omarmd door de Vlamingen, die dachten dat ik één van hen was. En dan opeens kwam ‘Bange blanke man’. Ik kreeg smerige anonieme brieven in mijn bus, zelfs een dreigbrief waarmee ik naar de Rijkswacht ben gestapt. Daarin stond: ‘We weten waar je woont, lafaard, we gaan u eens komen bezoeken’. Op de Gentse Feesten dat jaar moest ik onder politiebegeleiding naar het podium. En op het Feest van de Vlaamse Gemeenschap in Brussel werd ik bekogeld. Gelukkig is dat daarna weggeëbd. ’t Is te zeggen: dat lied dateert uit 1991, en onlangs nog kreeg ik nog een brief: ‘Meneer Vermandere, met ‘Bange blanke man’ bent u zwaar uit de bocht gegaan. Dat zal ik nooit accepteren’. Dan denk ik: ‘Mensen, luister eens naar wat ik in dat lied zeg. Het is een oproep tot verdraagzaamheid, omdat we allemaal kinders van moeder eirde zijn.”
En allemaal migranten.
Vermandere: “Inderdaad. Salman Rushdie zegt: ‘De migrant is de metafoor voor de moderne mens’. Wie woont er nog in zijn geboortehuis, of is getrouwd met een meisje uit zijn geboortedorp? Wie doet het werk van zijn vader of moeder? Niemand toch? Ook onze voedingsgewoontes zijn veranderd: niemand kijkt nog op van paella, pita, en andere dingen waar onze ouders nooit van gehoord hebben. Wij zijn allen migranten, weggetrokken uit ‘Vroegerland’.”
Je woont hier heel afgelegen. Is dat de reden waarom je zo’n fervent brievenschrijver bent? Er is met ‘Volle dagen’ zonet een brievenboek van jou verschenen.
Vermandere: “Ah, met mijn brieven zou ik zes of zeven van die boeken kunnen vullen, maar we moesten nu eenmaal een selectie maken. En om op je vraag te antwoorden: dat isolement is inderdaad een reden. Ik schrijf naar vrienden in het binnenland, naar mensen in Nederland en Frankrijk, mensen die ik zelden zie. Met mensen waar je drie keer per week op café een pint drinkt, kan je geen briefwisseling voeren, begrijp je? Dat is te dichtbij.”
Jij hebt wel een tijdje niet kunnen beeldhouwen.
Vermandere: “Door een stom accident een pees uit mijn arm afgerukt. Muziek spelen ging ook niet meer. Dat is in stilte min of meer genezen, maar in die tijd, drie vier maanden, heb ik heel veel geschreven en vooral geschilderd. Dankzij dat ongeval heb terug de kleuren ontdekt, Acryl, pastel, alles. Ik ben dus bijna dankbaar dat ik dat accident heb gehad (lacht). Alles is winst.”
Beschouw je de vier jaren die je bij de paters oblaten in Waregem doorbracht, de paterskweekschool zoals je dat noemt, dan ook als winst?
Vermandere: “Absoluut. Dat zijn de kronkelwegen van het leven, de zijpaden die het zo boeiend maken. Mensen die van begin tot einde een rechtlijnig leven leiden, zijn per definitie oninteressant. In de zogezegde mislukkingen ligt vaak de kiem van iets nieuws of glorierijk. Ik heb er bijvoorbeeld pater Roger Vandersteene leren kennen toen ik 14 was, een cruciale figuur in mijn leven. Die kwam daar toe in het klooster op mocassins, omdat hij toen bij de Cree-indianen in Canada woonde en geen gewone schoenen meer kon verdragen. Een grandioze verteller ook.”
Je mocht van de paters niet artistiek bezig zijn.
Vermandere: “’t Is te zeggen: muziek maken kon nog nét, daar kon je nog iets mee doen bij de negertjes als je missionaris werd. Maar schilderen en beeldhouwen: oei oei oei, dat was des duivels. Ik ben dan maar uit dat klooster weggegaan. Achteraf gezien kan je stellen dat ik dat klooster nodig heb gehad om mezelf te kunnen vinden, de reden te ontdekken waarom ik op deze wereld rondloop.”
Ook je drie jaar als godsdienstleraar in Nieuwpoort, nu exact 50 jaar geleden, kan je als een omweg van het leven beschouwen. Bijna als een dood spoor zelfs.
Vermandere: “Toen heb ik inderdaad afgezien. Na drie jaar kon ik niet meer, ik was opgebrand. Ik moest als leraar godsdienst dingen vertellen die ik al enige tijd niet meer geloofde. Op een bepaald moment, de eerste dag na het paasverlof, vroeg ik de kinderen of ze iets bijzonder hadden meegemaakt tijdens de vakantie. Antwoordt daar een jongen: ‘Mijn grootvader is gestorven’. En ik: ‘Kom, vertel eens over die man, wie was hij?’ ‘Ah meneer, hij was visser in Nieuwpoort, en heel graag gezien door de mensen. Toen hij gestorven is, zijn zoveel mensen langsgekomen om ons te bedanken, omdat hij tijdens de oorlog altijd vis mee bracht voor de buren’. Waarop ik weer: ‘Zie je, dat betekent dat hij niet dood is, maar nog leeft in al die dankbare mensen. Dat is de verrijzenis. Net zoals met die man van Nazareth: pas toen hij gestorven was, beseften de mensen de draagwijdte van zijn leven.’ Reageert daar opeens een leerling: ‘Maar meester, is Jezus dan niet écht uit zijn graf gekropen?’ ‘Je doet daarmee wat je wil’, antwoordde ik, ‘voor mijn part geloof je dat letterlijk, maar voor mij is dat de boodschap niet.’ De week daarop werd ik op het matje geroepen door de pastoor van Nieuwpoort. ‘Meneer Vermandere, u brengt de kinderen in verwarring. U moet zich houden aan de leer van de Kerk’. Een van de moeders van de kinderen was dus naar de pastoor gestapt om te zeggen: ‘Die meneer van godsdienst met zijn baard vertelt daar dat Jezus niet echt verrezen is’. Nogmaals, die letterlijkheid is echt een ramp. De grote schrijver Reve zei: “’Je moet wat de katholieke kerk vertelt au serieux nemen, maar nooit letterlijk’.”
Je noemt Reve. Hou je van literatuur?
Vermandere: “O ja. Reve zelf, maar ook Cees Nooteboom – vooral dan zijn reisverhalen – en in de allereerste plaats Gabriel Garcia Marquez. Meer bepaald zijn ‘Honderd jaar eenzaamheid’, dat hij speciaal voor mij heeft geschreven (lacht). Niemand weet dat, maar ik weet dat het zo is. Die prachtige zinnen, dat spel met wonderen en metaforen. Echt een geestig boek. ‘Geestig’, één van de mooiste West-Vlaamse woorden trouwens: rijk aan geest. Het moet niet waar zijn, als het maar waarachtig is. Metsers die van hun stelling vallen als ze het meisje Remedios zien passeren, een windvlaag die de lakens in de tuin wegrukt en het meisje meeneemt naar de hemel … Dan sla je het boek dicht, omdat het te mooi is, en vervolgens herlees je die passage. Dat een mens zoiets kan, zo’n boek schrijven, ongelooflijk. Ik lees het nu al voor de zesde keer. Marquez is een schrijver die begrepen heeft waar de bijbel echt voor staat.”
Wat mogen we op jouw grafzerk schrijven?
Vermandere: “Zoals ik al eerder zei, interesseert me dat niet. Dat is iets dat de achterblijvers maar moeten bedenken. Maar ze mogen mij herinneren als een sukkelaar, zoals iedereen dat is. Maar dan wel een sukkelaar met af en toe een helder moment.”
Ik kwam nu net dit mooie gesprek tegen. Dat betekent dat je nu 80 bent?
Ik hoop tenminste dat je er nog bent. Via ‘ d historie van Steentje” wat me al heel lang ontroert, kwam ik hier.
Bedankt voor je goede woorden. Vr.gr. Tineke Visser
Hallo Willem
Mooi interview hopelijk mag de sukkelaar zoals je jezelf noemt nog
vele jaren de mensen laten genieten van je geweldige creatieve
talenten .
groetjes roger uit lommel