Gemiddelde leestijd: 10 minuten
Zes keer won hij de bolletjestrui in de Ronde van Frankrijk, evenveel als zijn grote idool Federico Bahamontes. Het was diezelfde Bahamontes die de jonge Lucien Van Impe overtuigde: ‘Jij wordt mijn opvolger. Jij gaat ooit de Tour winnen.’ Zo geschiedde, in 1976. En zo gaat Van Impe de geschiedenis in: als de laatste Belgische Tourwinnaar.
‘De kleine van Mere’ was zijn bijnaam. Mere, zijn geboortedorp. Ook al is Lucien Van Impe van … Impe. Daar woont hij nu al zowat veertig jaar. Op de gevel van zijn woning staat ‘Alpe d’Huez’. Want het is in de rit met aankomst op de Alpenberg dat hij zijn eerste gele trui verovert. Enkele weken later wint hij de Ronde van Frankrijk. “In die eerste jaren na 1976 was het normaal dat ik de Tour gewonnen had. Het drong niet echt door bij de mensen. ‘Binnen een paar jaar kennen ze mij niet meer’, dacht ik. Maar het tegendeel is waar. En nu krijg ik nog meer respect van de mensen. ‘Het moet toch moeilijk zijn om de Tour te winnen.’ Op tv kijk ik nog altijd naar élke wedstrijd. Maar live een koers volgen doe ik nooit meer. En praten over de koers doe ik evenmin. Alleen tegen journalisten. Als ik ergens kom, en ze beginnen over koers te praten, ben ik weg.”
Maar het is niet dat je je buik vol hebt van de wielerwereld?
Lucien Van Impe: “Zeker niet.”
In 2013 stopte je als sportbestuurder en nam je definitief afscheid van de wielersport.
Van Impe: “Ja. Ik wilde tijd maken voor mijn dochter. Ze heeft Hodgkin in de vierde graad, een soort van lymfeklierkanker. Het is over haar hele lijf uitgezaaid: haar longen, haar lever. Terwijl ze nochtans nooit heeft gerookt of gedronken. Een jaar lang is ze heel slecht geweest. Dat jaar heb ik zelf niets anders gedaan dan elke dag naar het ziekenhuis rijden om haar te bezoeken. Door de chemo verloor ze haar haar op een week tijd – en ze is dan nog kapster. Dat maakte het extra zwaar. Tegenwoordig zijn haar mooie lang haren terug en zijn haar bloedwaarden goed. Maar we zijn nog altijd ongerust. Hopelijk hervalt ze niet. Mocht dat gebeuren, ben ik er aan.”
In een interview met De Zondag liet je onlangs optekenen: ‘Ik had vroeger geen tijd voor mijn kinderen. Ik probeer er nu te zijn.’
Van Impe: “Ik heb mijn kinderen nauwelijks zien opgroeien. Letterlijk. Al die tijd ben ik nu aan het inhalen. Mocht ik iets anders hebben gedaan, was het dit wel. Nu hoor ik ze elke dag zeker één keer. Ze hebben wel een goede jeugd gehad – dat zeggen ze zelf ook. Maar dat is dankzij mijn vrouw Rita. Vroeger was ik soms maanden weg. En toen ik terug kwam, schrok ik hoe groot onze zoon Bart en onze dochter Suzy al waren. Een kind groeit neig, hè? Het ene moment lag Bart nog in zijn park, het andere moment – tijdens de rustdag van de Tour – zag ik hem binnenwaggelen in de kamer. ‘Dat is precies de onze,’ zei ik. (lacht smakelijk) Nu kunnen coureurs wel even naar huis gaan tussen twee rondes of grote wedstrijden door. Er is geld genoeg in de ploeg of ze hebben zelf een contract van een miljoen euro. Wij bleven in het land en konden niet heen en weer met het vliegtuig.”
Hebben je kinderen je nooit verweten een afwezige vader te zijn?
Van Impe: “Nee. Ze hadden zelfs liever dat ik weg was. Ik heb hen vaak horen zeggen: ‘Hoe lang is hij hier nog?’ (hilariteit) Ze moesten de hele tijd spaghetti of rijst eten. En ze moesten stil zijn, want ik moest rusten. Over koers hebben we nooit gepraat. Dat interesseerde hen niet. En ik had ook geen zin om er over te babbelen.”
We hadden hier wellicht niet gezeten mocht je vader niet per se gewild hebben dat jij wielrenner werd.
Van Impe: “Inderdaad. Nooit zou ik wielrenner geworden zijn. Ik wilde wel iets met sport doen. Liefst voetbal. Wij waren met zes broers thuis. De jongsten hadden het geluk dat de oudsten geprobeerd hebben om wielrenner te worden. Zij mochten wél voetballen. Ik heb ook alles geprobeerd. Wij deden het achter de rug. En toen mijn vader het ontdekte, was het snel gedaan. Iederéén in onze familie van de Van Impes heeft gekoerst. ‘En mijn zes zonen moeten koersen’, zei mijn vader. Al mijn broers hebben hun zonen laten koersen, behalve ik. Ook de kleinkinderen krijgen meteen een fiets om te proberen.”
Ook zingen deed je graag. Maar ook dat mocht niet van je vader.
Van Impe: “Ik had inderdaad graag iets in de muziek gedaan. Hooguit een jaar heb ik muziekles gevolgd. Tot mijn vader er achter kwam. Het was meteen gedaan. Zulke zaken verbieden deed hij met iedereen en met elke hobby. Mijn broers zwommen graag. Ze mochten niet meer. ‘Een coureur gaat niet in het water’, zei mijn vader.”
Waarom trok de koers je niet aan?
Van Impe: “Misschien omdat we thuis niet anders hoorden en zagen. Het was al een café bij ons thuis, Café Van Impe Sport, en nog eens een fietsenwinkel er bovenop. Wij moesten ook mee naar elke wedstrijd. Koers werd er in gepompt, ingeduwd. Ik kende ook alle coureurs, want ze kwamen bij ons thuis. Ik was daar een moeilijke in. Als ze me ergens in duwden, wilde ik iets anders doen. Maar dat lukte niet. En zeker niet toen mijn oudste broer stopte met koersen, hoorde ik: ‘Allez, nu hebben we niemand meer die koerst.’ Toen probeerde mijn tweede broer. Die was wat struiser gebouwd, we noemden hem ‘onze dikke’. Koersen lukte bij hem helemaal niet. Dus probeerde ik het dan maar. En al vrij snel met succes. In mijn derde wedstrijd won ik al. Twintig frank kreeg ik, als winnaar. Dat was toen niet mis. Hier en daar nog eens tien frank. En zo had ik al snel honderd frank. Dan deed ik dat koersen al wat liever. ‘Als je wint, krijg je honderd frank,’ zeiden ze in het café. ‘En ook van mij mag je wat centen verwachten.’ Hoe plezant was dat ! Dat winnen op zich interesseerde mij niet echt. Maar naar huis komen met de palm, die werd uitgestald aan het raam van het café, was fijn.”
Ben je jouw vader dankbaar dat hij een doordrammer was?
Van Impe: “Achteraf gezien wel.”
Heb je hem dat ook ooit gezegd?
Van Impe: “Ik denk het niet. (denkt na) Dat heeft me nog nooit iemand gevraagd. Onze vader was ook een rare. Toen ik prof geworden ben, heb ik met hem nooit meer over de koers gepraat. Dagelijks is hij met mij bezig geweest: ik moest mijn programma opstellen, mijn eten verzorgen, zus of zo trainen. Maar toen ik prof werd, is hij nooit meer naar een koers van mij komen kijken. ‘Je bent prof. Nu heb ik niets meer te zeggen over jou, ik ga er mij niet meer mee moeien. Het is aan je directeur’.”
Zijn missie was volbracht?
Van Impe: “Ja. Nooit heeft hij me nog zien rijden, behalve op tv. Toen besefte ik dat niet. Pas nu denk ik daar aan. Toen ik de Tour won, in ’76, is de koers in Mere gepasseerd. Wel, ik zou zelfs niet weten of hij daar bij was. Nooit heeft hij me nog gevraagd hoe het met mij was. Hij trok het zich niet meer aan. Voortaan was mijn sportdirecteur, Jean Stablinski, mijn vader. Een klasbak. Mijn vader wist wie Stablinski was.”
Al vroeg in je carrière, in 1969 tijdens de Ronde van Navarra, heb je met de Spaanse klimmer Federico Bahamontes gesproken. Hoe belangrijk is die ontmoeting geweest?
Van Impe: “Heel belangrijk. Mijn grootste idolen waren Charly Gaul en Federico Bahamontes. En in Navarra heb ik Bahamontes leren kennen. Ik had al enkele etappes gewonnen en droeg toen de trui van het bergklassement. Hij wilde mij eens zien. ‘Je moet prof worden,’ zei hij in het Frans. ‘Je moet naar de Tour gaan, want je kan die winnen. Jij bent mijn opvolger.’ Ik kon mijn oren nauwelijks geloven. Alleen al de kans krijgen om prof te worden, zou heel wat geweest zijn. Onze ontmoeting heeft toen ook in de Spaanse sportkrant AS gestaan. Spijtig genoeg heb ik dat artikel niet meer. Stablinski heeft nadien contact opgenomen met Bahamontes, of omgekeerd. In ieder geval, twee weken later reed ik mijn eerste Ronde van Frankrijk.”
Maar het is pas in 1975 dat het besef er is gekomen: ‘Ik kan de Tour winnen.’
Van Impe: “Ik won dat jaar de tijdrit en schrok van mezelf. Merckx, Ocaña, Poulidor, Zoetemelk: stuk voor stuk klasbakken die ik had geklopt.”
Nog in 1975 voelde je je vernederd door Roger De Vlaeminck in aanloop naar het WK van dat jaar. ‘We zijn met tien man en een halve,’ had Roger De Vlaeminck op de persconferentie vooraf gezegd. ‘Een halve’ sloeg op jou en je kleine gestalte.
Van Impe: “Inderdaad. Daarom weigerde ik tijdens de wedstrijd voor hem kopwerk te doen. Ook al had hij dat gevraagd. Op die manier is Hennie Kuiper wereldkampioen geworden. De Vlaeminck werd tweede op nauwelijks 17 seconden. Meteen nadien en nu nog heb ik spijt van wat gebeurd is. Roger verdiende toen om wereldkampioen te worden. Dat zo’n renner geen WK op zijn palmares heeft, is jammer. Later zijn Roger en ik wel goede vrienden geworden. We horen elkaar nog regelmatig.”
RASKLIMMER
Wie je vriend zeker niet is, is Richard Virenque.
Van Impe: (smalend) “Mijn kameraad. ‘De beste klimmer aller tijden’.”
Hij won zeven keer het bergklassement in de Tour en is daarmee recordhouder. Moeten zijn titels herleid worden naar nul?
Van Impe: “Dat hoeft niet voor mij. Maar de jaren dat hij het bergklassement heeft gewonnen en hij bekend heeft dat hij toen doping gebruikte, moeten ze hem wel afnemen. En ze mogen hem, de chouchou, al zeker niet vieren. In de wielerboeken mogen ze gerust enkele pagina’s schrappen. Ze hebben ook Lance Armstrong al zijn zeges afgepakt. Ik ben tegen doping. Want dat is bedrog. Maar ik ga niet akkoord met de manier waarop ze het in het geval van Armstrong hebben aangepakt. Waarom nemen ze al zijn zeges af, en niet die van anderen? Er zijn nog dopingzondaars, hè? Iederéén heeft bekend.”
Vind je Nairo Quintana een rasklimmer?
Van Impe: “Ja. Van de huidige generatie wielrenners is er geen enkele die er mij bergop zou kunnen afrijden, behalve hij misschien. Maar Quintana kan niet tijdrijden. Ik denk niet dat hij ooit een Tourwinnaar wordt. In 2015 had hij de Ronde kunnen en moeten winnen.”
Klimt hij zoals jij destijds?
Van Impe: “Ja. Ook Contador heeft zo’n stijl. En danseuse. ‘Je moet zo lang mogelijk in je zadel blijven zitten,’ zeiden ze me vroeger altijd. Maar ik werd niet moe van rechtstaan op mijn pedalen. Veel andere klimmers rijden snel bergop, maar een tand of twee groter. En ze rijden tempo. Merckx reed ook zo. Maar Merckx was natuurlijk een fenomeen. Je moet eens drie of vier jaar met iemand rijden die altijd 5 per uur rapper rijdt dan jij. Niét plezant. Als je demarreerde, kwam hij aan de andere kant van de straat, en bekeek hij je eens.”
Er klinkt wat frustratie in je stem.
Van Impe: “Inderdaad. Maar iedereen had toen dat gevoel. Ga maar eens langs bij Zoetemelk, Gimondi of Thévenet. Merckx liet je best met rust. Opboksen tegen hem in een ronde was een slecht idee. Zelfs wieltjeszuigen lukte niet bij hem.”
Je hebt al eens laten verstaan dat je minstens drie keer de Ronde van Frankrijk had kunnen winnen.
Van Impe: “Onder meer in 1973, het jaar dat Ocaña viel, had ik de Tour kunnen winnen. Maar ik had met Ocaña afgesproken dat we niet achter diegene ging rijden die demarreerde. In die bewuste rit ben ik uiteindelijk tweede geworden. Algemeen verloor ik te veel tijd in de ploegentijdritten. In een betere ploeg had ik meer kans gemaakt op bijkomende Tourzeges. En in 1977, ik reed toen in het geel, werd ik omver gereden op Alpe d’Huez door een auto van TF1. Nog altijd de grootste ontgoocheling uit mijn carrière.”
Bernard Thévenet won de Tour in 1975 en 1977. Later bekende hij dat hij in zijn carrière doping heeft gebruikt.
Van Impe: “Cortisone heeft hij gepakt, zeker? Ik heb daar nooit van wakker gelegen.”
Je redeneert niet: ‘Mocht ik ook doping genomen hebben, had ik meer gewonnen?’
Van Impe: “Nee.”
Ook Eddy Merckx is geen onbeschreven blad. Hij zou in zijn carrière tot drie keer toe betrapt geweest zijn op doping.
Van Impe: “Dat klopt. Maar volgens mij is hij geflikt, zeker in de Giro.”
Heeft Merckx ooit doping gepakt, denk je?
Van Impe: “Dat zou kunnen. Maar zeker niet in de grote rondes. Daar weet je dat je naar de controle moet. Spijtig voor hem dat hij hier mee geconfronteerd is geweest. Want hetgeen hij allemaal heeft gewonnen, zal niet gekomen zijn door iets te pakken. De controle was toen ook al streng. Wij moesten volledig naakt staan. Nu moet dat niet meer. ‘Je kan de Tour niet winnen zonder doping’ hoor je iederéén zeggen. Zelfs over mij denken ze dit. Jij zal dat ook wel denken. Nee? Ik ben nog niemand tegengekomen die niet koerst en dat niét denkt. Dan zou jij de enige zijn. Als ik er nu zelf aan terug denk, vraag ik me af hoe het me ooit is gelukt. Hoe moeilijk is het niet om de Tour te rijden, laat staan te winnen? Al die cols, dagen aan een stuk, 200 kilometer per dag op een stuk zeem … ‘Dat moet toch zot geweest zijn vroeger,’ denk ik de jongste maanden vaak. Maar het een kwestie van trainen. Trainen, trainen, trainen.”
Volgens De Volkskrant ben jij de enige Tourwinnaar van na 1966, het jaar dat begonnen werd met dopingcontroles, die nooit is betrapt op doping of van het gebruik ervan beschuldigd. Ben je daar trots op?
Van Impe: “Nee. Hoe moet ik nu spijt hebben dat ik ergens in een koers tweede eindigde, terwijl ik met doping misschien had gewonnen? Dat zou dom zijn hè, want dan moest ik het maar gedaan hebben. Er waren dingen die ik wist. Maar je maakt een keuze. Of je doet het ook, of je wordt tweede of derde. Dat hangt van jezelf af.”
Wat bedoel je met ‘er waren dingen die ik wist’?
Van Impe: “Onder elkaar werd dat dikwijls verteld. ‘Die of die is met iets bezig. Dat is niet normaal.’ Wij zagen dat sneller dan de gewone mensen. Plots hadden die renners een uitschieter of kreeg je ze er niet meer af terwijl je ze er anders altijd afreed.”
En aan wie denk je dan?
Van Impe: “Dat weet ik niet meer. En ik zou het je toch niet vertellen. (glimlacht) Zo dom ben ik ook niet dat ik een naam zeg en me hetzelfde overkomt als Freddy Maertens. (Oud-voetballer Gille Van Binst liet in een interview verstaan dat hij ooit een pilletje kreeg van “een tweevoudig wereldkampioen”, het bleek om Freddy Maertens te gaan, red.). Eén keer in mijn leven heb ik meegemaakt dat ik tweede eindigde, en toch als winnaar werd uitgeroepen omdat de eerste op doping was betrapt. Denk je dat dit plezant is?”
Alle truien die je hebt gewonnen, heb je weggegeven. Op één gele trui na. Een koersfiets zie ik hier evenmin staan. En zelfs een doodgewone fiets heb je niet meer.
Van Impe: “Klopt. Ik ben gestopt met koersen en ben meteen beginnen voetballen. Dat doe ik nog altijd, elke week. En als ik kan, ga ik vissen. Op een fiets zit ik zelden of nooit meer. Ik geraak het bergje in Heldergem, waar ik destijds beginnen koersen ben, niet meer op. (lacht) Al blijf ik me verzorgen en let ik op mijn eten. ‘Je moet blijven trainen,’ zeggen de dokters mij. ‘Anders is dat slecht voor je hart.’ Een keer of twee heb ik met een groep wielertoeristen en voormalige renners gereden. Na het tweede bergje reden ze me er al af. Daarom ben ik er mee gestopt: ik kon niet meer mee en dat kan ik niet verdragen. Tijdens mijn carrière had ik daar in het voorseizoen ook veel last van. Ik was niet genoeg getraind en ging mee met mannen die wel al getraind waren. Ze reden me er bergop af. Dan ging ik liever alleen trainen. Dat heb ik altijd gedaan. Zo kon ik mijn gedacht doen. Nooit heb ik in groep getraind. Dat deed ik niet graag. Alleen op het einde van mijn carrière ben ik hier en daar eens meegegaan met iemand.”
Wat mogen we op jouw grafzerk schrijven?
Van Impe: “Niets. Mijn vader zei altijd: ‘Ze mogen mij begraven op een glazen vloer. Dan kunnen ze dansen boven mij.’ Normaal zetten ze een standbeeld als je dood bent. Nu zetten ze er één in mijn geboortedorp Mere op het moment dat ik er nog bij ben. Ik vind dat tof en ben er fier op. De supporters gaan nog eens kunnen feesten en plezier maken. Ook voor mijn kinderen vind ik het leuk. Ik merk dat zij zichtbaar genieten van alle festiviteiten en van alles wat verschijnt over hun vader. Maar mij interesseert dat niet.”
Intervista was er bij tijdens de boekvoorstelling van ‘Lucien!’, het boek van Lucien Van Impe en Filip Osselaer op donderdag 21 april 2016. Hieronder enkele sfeerbeelden.
Foto’s © James Arthur.
Spoedige genezing voor je dochter gewenst ! Puike reportage trouwens !