
Een carrière van vijftig jaar heeft Johan Verminnen er in 2019 opzitten, en in 2021 wordt de man 70. Reden genoeg voor een uitgebreid Intervista-interview, zeker nu hij ook nog eens een nieuwe CD uit heeft die luistert naar de naam En daarna ga ik vissen. Die titel moet toch één van de meest ironische uit de vaderlandse muziekgeschiedenis zijn, want aan stoppen denkt Verminnen uiteraard nog altijd niet.
“Uiteraard is En daarna ga ik vissen een ironische titel, ik ga gewoon verder. Maar zo’n titel komt er natuurlijk omdat ik steeds meer bij stilsta. Dat schrijf ik ook in de booklet van de plaat: ‘Langzaamaan haalt de tijd mij in’. Het einde komt onvermijdelijk dichterbij. Dat is ook de reden waarom ik liedjes blijf maken: ik zie ze als foto’s in sepia.”
Je professionele carrière begon in 1969, maar je zong al vanaf je negende in het groepje Klaverke in de jeugdbeweging.
“Ik zat vanaf mijn tien jaar in groepjes. Vanwaar die drang? Ik kom natuurlijk uit een artistieke familie, waarin iedereen wel iets deed – met of zonder succes. Dus die microbe zat er wat in. Zo legde mijn broer Bert zich later toe op theater en poëzie en gaf hij les aan Herman Teirlinck. Maar van jongs af aan maakten wij al spektakels voor de kinderen in de buurt, met sketches, poppenkast, liedjes … Maar de stap om daar mijn beroep van te maken, is eerder toevallig gekomen.”
Hoe bedoel je?
“Ik had mijn middelbaar afgebroken en ik ging naar het conservatorium in Brussel, waar ik de richting Dramatische Kunst volgde, met onder meer Nand Buyl als leraar. Intussen speelde ik nog in verschillende groepjes. Op een bepaald moment – in 1969 – schreven enkele vrienden mij achter mijn rug in voor de talentenjacht Ontdek de Ster van de toenmalige BRT. Ik was toen 17 jaar. Tot mijn grote verbazing – want alles overkwam mij in die tijd – haalde ik de finale. Die won ik niet, de prijs ging naar een mooie bariton die Detroit City van Tom Jones bracht. Maar Toon Hermans, die jurylid was, zei tegen de juryvoorzitter dat hij zich vergiste – live op tv! Maar ik won dus niet. De Trivial Pursuit-vraag die mij als winnaar van die wedstrijd aanduidt, klopt bijgevolg niet (lacht).”
Is het waar dat Toon Hermans je toen in het oor fluisterde dat je een hele grote ging worden?
“Niet in mijn oor, maar luidop op televisie. Ik heb later nog veel contact gehad met hem en bijvoorbeeld gespeeld op zijn verjaardagsfeesten. Wat hij in mij zag? Potentieel denk ik. Vervolgens was het aan mij om daar iets mee te doen. In elk geval was Ontdek de Ster het moment om mijn kans te grijpen.”
Toch kwam het succes niet meteen aanwaaien.
“Je moet eerst je weg zoeken natuurlijk. Vergeet niet dat ik nog altijd maar 17 was, terwijl je toen 21 moest zijn om officieel volwassene te zijn. In vergelijking met talentenjachten van nu zat daar toen geen machine achter – de BRT liet je aan je lot over. Had je een plaat klaar, dan zouden ze die wel draaien – wat ze ook wel hebben gedaan – maar op de weg daarheen stond je er alleen voor. Ik kreeg weliswaar verschillende aanbiedingen van platenfirma’s, maar die vertrouwde mijn vader, eenvoudige werkman als hij was, niet helemaal. Dus moest mijn schoonbroer, een handelsingenieur, mee gaan onderhandelen en uiteindelijk beslissen of ik zou tekenen. Die begeleiding was niet zo’n slecht idee: ik herinner me een contractaanbieding van RCA waarin letterlijk stond dat ik de hele wereld en alle planeten errond zou veroveren. Waarop mijn schoonbroer, die iets verstandiger was dan de opsteller van dat contract, zei: “Laten we beginnen met Vlaanderen”. Nu, die nuchtere instelling zorgde er ook voor dat heel wat gesprekken afsprongen. Tot de BRT mij vroeg op te treden in een show van Louis Neefs in het Amerikaans Theater. Ik vertelde hem dat ik nog geen contract had, waarna ik backstage telefoon kreeg van niemand minder dan Will Tura. En die zei letterlijk: “’Misschien hou je niet van mijn muziek, maar ik wel van die van jou. Spreek eens af met mijn manager Jean Kluger.’ Daar is het verhaal echt begonnen.”
Je eerste plaat klonk echter helemaal niet zoals jij dat wilde, met veel hoempapa. Waarom gaf je daaraan toe, met het rebelse karakter dat je had? Je kwam met lang haar, jeans en parka’s naar de middelbare school en werd daarvoor geschorst, je hebt ooit de handtekeningen van je ouders vervalst … En dan dit?
“Kijk, als je 18 jaar bent en je krijgt de kans een plaat te maken, dan doe je dat: het was een fenomenale kans. Maar inderdaad, bij de opnames van die plaat herkende ik m’n eigen nummers niet meer. Nu ja, je bent aan de start in handen van mensen die het zogezegd beter weten, maar of dat beter weten ook juist is … In dit geval is dat achteraf niet zo gebleken. Maar vanaf de tweede plaat heb ik alles in eigen handen genomen en heb ik koppig mijn eigen pad bewandeld. Vandaar ook op een bepaald moment mijn keuze voor het Franse chanson, waar ik sterk door beïnvloed was. Maar ik combineerde dat met een elektrische band, zoals Julien Clerc dat in Frankrijk deed. Ongezien in Vlaanderen was dat, in dat opzicht waren we pioniers.”
Dat moet wel mensen tegen de haren hebben gestreken.
“Zeg wel, de markt was toen in handen van organisaties als het Davidsfonds, dat rustige kleinkunstavonden programmeerde in parochiezalen. En wij kwamen daar toe met ons elektrisch geweld. Dat waren financieel niet echt glorieuze tijden, zeg maar (lacht). Ook al omdat ik mijn muzikanten deftig betaalde, waarvoor ik trouwens bekend stond. Maar inderdaad: niet iedereen zag ons graag komen. Nu, creatief was het wel een fantastisch rijke periode.”
PARIJS
De échte start was toen je in 1974 Laat me Nu toch niet Alleen opnam, het nummer van de laatste kans.
“Dat werd een hit, gelukkig maar. Want carrières van zangers hangen zo vaak af van die ene hit. Dat nummer heeft letterlijk mijn leven veranderd. Plots kreeg ik enorm veel optredens, Raymond van het Groenewoud kwam als gitarist in mijn band, na hem pianist Koen De Bruyne, de broer van Kris … We dweilden alle jeugdclubs en parochiezalen van het land af.”
En toch besloot je om in 1975 je kans te wagen in Frankrijk en verhuisde je naar Parijs.
“Dan moeten we weer naar Jean Kluger, die in Frankrijk woonde en een internationale carrière had. Hij stelde voor om Franstalige versies van mijn liedjes te maken. Wat we deden, waarna ik een aanbod kreeg om Franstalige platen te maken. Om die te promoten, schreef Jean mij in 1975 in voor het Festival de la Chanson Française in Spa, dat ik trouwens won. Dus toen hebben we besloten het ijzer te smeden terwijl het heet was en ben ik zeven maanden naar Parijs verhuisd. Dat is op een sisser afgelopen, vooral omdat ik er moest vechten tegen de bierkaai: probeer maar eens te overleven in de Lichtstad als je geen inkomen hebt. Maar ik heb het Franstalige lied nooit afgezworen en ik heb uiteindelijk vier Franstalige albums gemaakt. Ik ben daar trouwens mee tot in Canada, Zuid-Afrika, Zuid-Amerika … geraakt, wat niet zoveel mensen weten.”
In 1987 deed je nog een poging in de liedjeswedstrijd Le Printemps de Bourges. Maar ook dat werd geen succes.
“Ik zal je uitleggen hoe dat komt: we hadden de avond ervoor in Maastricht opgetreden en vervolgens 400 kilometer gereden om op die wedstrijd te spelen. Dat was op zijn zachtst gezegd niet ideaal. Een gemiste kans, want het kruim van de Franse muziekscène zat daar in het publiek. Spijt? Goh ja, iemand achter de coulissen vertelde me dat hij zijn tour uitstippelde aan de hand van de Michelingids, dus langs de beste restaurants. Ik antwoorde: ‘Moi, j’aime mieux les fritekotes’ (lacht).”
Heeft dat te maken met je Brusselse roots, dat niet kunnen kiezen tussen Frans en Nederlands?
“Ik ben naar een tweetalige school geweest en ik had evenveel Frans- als Nederlandstalige vrienden. Dat gezegd zijnde, zing ik nog altijd het best in mijn moedertaal. Dat heb ik Raymond trouwens gezegd toen hij solo ging en ik vroeg wat hij zou doen. ‘In het Engels zingen’, antwoordde hij. Ik heb het hem afgeraden, en ik heb gelijk gekregen.”
Nooit goesting om met Raymond nog eens hard op gitaren te rammen, zoals ten tijde van ‘Gitaren op Krediet’?
“Ik zag Raymond vorige week in Brussel, en ik vertelde hem dat ik graag nog eens iets met hem zou maken dat compleet out of the blue komt. En Raymond zei dat we dat misschien eens gingen proberen. Ik vond dat bemoedigend (lacht). Niets is onmogelijk!”
FAILLIET VERKLAARD
Je hebt ook zwarte sneeuw gezien. In 1981 werd je failliet verklaard, in 1982 moest je al je muzikanten ontslaan.
“Ja, maar dat is ergens ook mijn geluk geweest, want ik ben toen terug naar de essentie geweest en ben alleen met Tars Lootens als pianist aan de slag gegaan. Herbeginnen is iets dat ik altijd heb gedaan, het is ook de enige manier om verder te gaan.”
In dat rampjaar 1981 schreef je ‘k Voel me Goed, zowat het meest feel good-nummer dat je ooit maakte.
“Tja, dat is het omgekeerde zingen van hoe je je voelt hé. Ironie, zoals de titel van mijn laatste plaat. Nu, de meeste mensen herinneren zich alleen die openingszin, maar vergeten wat ik erna zong: ‘Vraag me niet hoe ik dat doe’. En verder ‘laat de deurwaarders maar komen, alles is al meegenomen’. Aan wat iemand schrijft, kan je weten wie hij is, zeg ik altijd (lacht).”
Aan de grond zitten als muzikant was niet rock ‘n’ roll?
“Tuurlijk niet, vraag dat maar aan iedereen die momenteel in zijn kelder of garage zit te oefenen.”
De samenwerking met Tars resulteerde in 1984 in de plaat Melancholie, met daarop onder meer Vier Hoog in de Wolken. Je ging toen ook door een heel melancholische periode, onder meer door de dood van je broer Bert.
“Die melancholie heeft er al m’n hele leven in gezeten, het besef dat de dingen voorbijgaan. Maar het wordt gelukkig gekanaliseerd door mijn songs, en door het feit dat je met ouder worden meer manieren vindt om er mee om te gaan. En dat is nodig, zeker wanneer er dierbaren en collega’s wegvallen. Zo zing ik op mijn vorige plaat Tussen een Glimlach en een Traan over Luc De Vos: ‘Had ik Vos gekend, ik had met Anja kunnen dansen’. En verder (declameert): ‘Was ik bevriend geweest met Wim, ik had Rosanne leren kennen/En op bezoek geweest bij Tim, die ooit de wereld ging verkennen/Was ik bevriend geweest met Zjef, dan was op een Zotte morgen/Onze straf een Houten kop die Marlene ons zou bezorgen/Was ik bevriend geweest met An Ik die haar De roos ooit leerde zingen/Dan was ik niet die Vreemde man Die zanger daar: Johan Verminnen.”
Je was ook goed bevriend met Toots Tielemans.
“Hij stond destijds bekend als the 2000 dollar man: hij kreeg 2000 dollar voor een solo van amper 8 maten. Voor een zangertje als ik was dat onbetaalbaar. Maar niettemin vroeg ik hem eens in de studio of hij wilde meespelen op nieuwe plaat, en hij ging akkoord. Toen ik hem zei dat ik dat wellicht niet zou kunnen betalen, wees hij naar Ketje de bassist en vroeg ‘wat krijgt die?’ Ik zei ‘7500 Belgische frank voor vier uur’. Hij ging akkoord, maar vroeg me wel om het niet door te vertellen (lacht).”
BRUSSEL NA DE AANSLAGEN
Het lied Brussel uit Stilte als Refrein heb je ooit een sleutelliedje genoemd. Waarom?
“Toen ik het schreef, woonde ik in de Brusselse Dansaertstraat. Het is een lied dat héél dicht komt bij wie ik ben, samen met Tussen Spelers en Drinkers.”
Hoe kijk je dan vandaag naar Brussel, na de aanslagen en met de vele negatieve berichten?
“Ik heb een bindtekst tussen twee liedjes als ik optreed, waarin in zeg: ‘Mijn stad zal nooit meer dezelfde zijn’. En dat is sinds 20 maart zo. Jammer, want het is de enige internationale stad die we hebben, waarin alle nationaliteiten van de wereld vertegenwoordigd zijn. In de straten, in de restaurants … Van die rijke stad hebben de aanslagen een gewond dier gemaakt. En voor de wonden dichtgroeien, zal er weer iets gebeuren. Ook het bestuur hebben we momenteel niet mee: met de huidige burgemeester hebben we de Euromillions niet gewonnen … Maar ondanks dat alles blijft Brussel een fantastische stad.”
Waarom ben je dan in ’88 uit Brussel en naar Sint-Martens-Latem vertrokken?
“Dat is zoals het leven gaat. Maar mijn vrouw kon daar niet aarden, en ik vroeg waar ze dan wel wilde wonen. Je moet weten dat ik me overal thuis kan voelen, ik ben in dat opzicht een echte nomade. Dat moet ook in mijn beroep: ik heb meer in de auto gezeten dan effectief muziek gespeeld. Bovendien kom ik nog geregeld in Brussel, ik ben er onder meer onbezoldigd voorzitter van een cultuurvereniging.”
SABAM
Je was van 2007 tot 2016 voorzitter van Sabam, sinds 1998 zat je in de raad van bestuur: elke dag Hansbeke-Brussel-Hansbeke combineren met optredens ’s avonds: je moet dat weinig artistieke werk dan érg graag gedaan hebben? “Tegen dat pendelen zag ik niet op, omdat dat een job was die ik met veel passie heb gedaan. In de eerste plaats omdat ik besefte dat in ons land voor muzikanten niéts geregeld was qua administratie, contracten, sociale bescherming … Ik wilde dingen ten goede veranderen. Dus ik heb toen eerst de muzikantenvereniging Zamu opgericht, waarmee we na elf jaar hard werken en vechten eindelijk een muzikantenstatuut hebben binnengehaald – als er één ding is in mijn leven waar ik fier op ben, dan wel dat, want dat gaat verder dan mijn muziek. Ik heb er weliswaar nooit een schouderklop voor gekregen, maar zo gaat dat in het leven. En na het binnenhalen van dat statuut hebben we gezworen ons bezig te houden met alle andere dingen die binnen onze stiel nog mis waren. Zoals de billijke vergoeding. Dat was toen binnen Sabam, het verlengde van Zamu.”
Wat heb je vooral geleerd als voorzitter van Sabam?
“Dat ook binnen de kunsten en muziek geld de hoofdrol speelt – dat was een grote ontnuchtering. Ik wist dat al, maar toen heb ik dat echt aan den lijve ondervonden. Wil je als Vlaamse artiest doorbreken in het buitenland? Dan moet je op een lijst van ‘projecten’ staan waar platenfirma’s commercieel in geloven. Sta je daar niet op, dan mag je dat vergeten. Muziekuitgevers bepalen dan weer wat je als artiest betaald wordt: voor streams op Spotify en views op Youtube is dat bijvoorbeeld 0,009 cent. En daar kan je als artiest niets aan veranderen. Je zou moeten weten hoeveel van onze rockgroepen moeten bijleggen van hun spaargeld om in het buitenland te kunnen optreden: je zou je oren niet geloven. Al die dingen heb ik daar geleerd. Daarom zal ik ook mijn hele leven blijven strijden voor het auteursrecht: dat beschouwen veel mensen als een last, maar het is verdorie een intellectueel recht. Stel je voor dat er geen muziek op de radio meer zou zijn: weinig aantrekkelijk vooruitzicht, toch? Of we zouden elke dag voor de mensen moeten gaan spelen (lacht).”
Een heel oud nummer van jou is ‘Ik wil gelukkig zijn’. Ben je het vandaag?
“Ik heb een beter evenwicht gevonden dan vroeger – dat je daar zo oud moet voor geworden zijn, dat is toch erg (lacht). Ik ben mijn hele leven wel een echte tobberaar geweest, die veel hoogtes en laagtes heeft gekend. Op elk gebied: emotioneel en professioneel. Dat zorgt voor een boeiend, maar niet gemakkelijk bestaan. Er is een film die La Vie est une Longue Fleuve Tranquille heet. Maar ook dat is ironisch natuurlijk, het leven is een woelige rivier waarin je moet overleven, met onvermijdelijke conflicten waar je gelukkig sterker uitkomt. Maar door dat vooruitzicht mag je je niet laten ontmoedigen. En jonge mensen doen dat ook niet. Wat een geluk dat er jonge mensen zijn.”
Toen je veertig werd, ben je met een vrachtschip naar Zuid-Amerika gevaren. In 2021 ben je 70. Kriebelt het niet om iets gelijkaardigs te doen?
“Misschien moet ik dat nog eens doen. Maar toen had ik een doel: mijn broer bezoeken die al jarenlang in Brazilië woonde. Bovendien was ik een enorme fan van Braziliaanse muziek. Mijn vrouw zei: ‘Nu je veertig wordt, doe eens waar je echt zin in hebt. En aangezien ik ook een enorme liefhebber van zeevaart ben, was de keuze snel gemaakt. Een fantastische reis, met interessante ontmoetingen aan boord: onder meer met mensen die een Nazi-verleden hadden en naar Zuid-Amerika vluchtten. Ik had toen ook een draagbare cd-speler mee, die ik afspeelde terwijl ik op de voorplecht van het schip stond. Dat vergeet ik nooit. Net zomin als ik toen ik werd wakkergemaakt door matrozen: ‘Johan, Johan, walvissen naast het schip!’ Een mooi punt in mijn leven. Ik moet inderdaad iets vinden voor mijn zeventigste.”
Je moeder is 103 geworden. Zie jij dat haalbaar voor jezelf?
“Absoluut niet, ik heb ook een totaal ander leven geleid. Veel minder sober, ik ben in alles te ver gegaan. In alles. Maar zonder spijt, want als je ’t niet geproefd hebt, kan je niet weten wat het was. Het leven is een soort maaltijd met ingrediënten die je niet kent en die je moet leren kennen. Het geeft ook inspiratie voor muziek. Als iemand mij vraagt of ik nog inspiratie heb, antwoord ik: ‘Ik moet alleen tijd maken’.”
Is je oeuvre dan een soort autobiografie?
“Al mijn liedjes zijn het verhaal van iemand. Meestal mezelf, maar niet altijd. En vaak ook uitvergroot, maar dat mag in liedjes. Ik heb er in totaal 450 geschreven. Of ik ergens spijt van heb? Jazeker, van sommige fouten in mijn nummers absoluut. Dan beluister ik die en zeg ik: Ah Johan toch, don’t do that (lacht). Maar er zijn ook veel liedjes waar ik heel trots op ben, zoals ‘Vier Hoog in de Wolken’, mijn mooiste lied.”
Je schrijft in een blog dat je niet cynisch probeert te worden. Lukt dat?
“Ik probeer nog steeds. Cynisme is een ziekte, net als sarcasme en jaloersheid. Een cynicus ziet geen verbetering, hij geeft het op en lacht met alles. Als je dat begint te doen, stop je beter met leven. Maar je moet aanvaarden dat je vanaf een bepaalde leeftijd niet meer relevant bent voor heel wat mensen, zeker de jongere. Dat is moeilijk, maar het mag je niet cynisch maken. Het heeft trouwens ook een goede kant: het laat je toe jezelf in vraag te stellen.”
Wat mag er op jouw grafzerk komen?
“Daar moet ik toch even over nadenken (stilte). Zet er maar op: ‘Hij zong zich een weg door het leven’. Of dat zingen goed was, laat ik aan het oordeel van anderen over. Maar ik heb wel mijn hele leven kunnen doen waar ik sinds mijn veertiende van droomde. Ongelooflijk.”